In deze zaak gaat het om de vraag of de in bezwaar verminderde naheffingsaanslag verhuurderheffing voor [X] B.V. leidt tot een individuele en buitensporige last in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De belanghebbende, [X] B.V., heeft 29 huurwoningen in [Z] en heeft een naheffingsaanslag van € 13.240 ontvangen, die later is verlaagd naar € 5.975. De belanghebbende stelt dat de verhuurderheffing in combinatie met de huurprijswetgeving leidt tot een onredelijke belastingdruk, vooral omdat de woningen in achterstandsgebieden zijn gelegen en tegen lage huren worden verhuurd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. Het Hof oordeelt dat de wetgever de WOZ-waarde als grondslag voor de heffing heeft kunnen hanteren en dat er geen sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht. De belanghebbende heeft niet aangetoond dat de verhuurderheffing leidt tot een structureel verliesgevende situatie. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de boeten terecht zijn opgelegd.