ECLI:NL:GHDHA:2018:3152

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
200.247.448/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de schuldsaneringsregeling en bekrachtiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag

In deze zaak hebben appellanten, die onder een schuldsaneringsregeling vallen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag waarin hen de schone lei is onthouden. De rechtbank had geoordeeld dat appellanten toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun afdrachtverplichting, wat heeft geleid tot een boedelachterstand van € 5.889,92. De rechtbank weigerde een verlenging van de schuldsaneringsregeling, ondanks dat appellanten verzochten om een extra termijn van vier maanden om de achterstand in te lopen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, waar appellanten niet aanwezig waren, werd door hun advocaat verklaard dat de boedelachterstand niet langer werd betwist. De bewindvoerder stelde echter dat de achterstand niet binnen de resterende termijn kon worden ingelopen en adviseerde het hof om het eerdere vonnis te bekrachtigen.

Het hof heeft de argumenten van appellanten en de bewindvoerder gewogen en geconcludeerd dat appellanten niet in staat zijn om de boedelachterstand in te lopen. Het hof oordeelde dat de afdrachtverplichting onverkort van toepassing blijft bij een verlenging van de schuldsaneringsregeling en dat appellanten geen concreet voorstel hebben gedaan om de achterstand in te lopen. Het verzoek om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2018. De beslissing werd genomen op 20 november 2018, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.247.448/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/13/586 R en C/09/13/587 R

arrest van 20 november 2018

inzake

1. [naam 1] ,

2. [naam 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] , [appellante] , en tezamen: [appellanten] ,
advocaat: mr. W.G.H. Janssen te Leiden.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2013 is ten aanzien van [appellanten] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van deze rechtbank van 3 oktober 2018 is aan [appellanten] de schone lei onthouden. Tegen laatstbedoeld vonnis hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld bij het op 9 oktober 2018 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Bij brief van 23 oktober 2018 heeft de bewindvoerder, de heer F.H. Entjes, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2018. Aldaar is mr. Janssen namens [appellanten] verschenen. [appellanten] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van het hof verschenen. Namens de bewindvoerder is mevrouw [naam 3] verschenen.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft aan [appellanten] de schone lei onthouden op de grond dat zij toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende afdrachtverplichting, waardoor een boedelachterstand van € 5.889,92 is ontstaan (artikel 354 lid 1 en 2 jo. 358 lid 2 Fw). De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. De schuldsaneringsregelingen van [appellanten] zijn eerder met 20 maanden verlengd om onder andere de boedelachterstand volledig in te lossen. Daarbij werden zij de laatste acht maanden zelfs vrijgesteld van de reguliere afdrachtverplichting. [appellanten] hebben niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt hoe zij gedurende een maximale verlengingsperiode van nog eens vier maanden de boedelachterstand volledig verwachtten in te lopen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien de schuldsaneringsregelingen van [appellanten] nogmaals te verlengen.
2. [appellanten] hebben in hoger beroep aanvankelijk betwist dat zij tekort zijn geschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting. Zij hebben het vermoeden geuit dat een foutieve administratieve boeking aan de door de bewindvoerder gestelde boedelachterstand ten grondslag ligt.
Ter zitting van het hof heeft mr. Janssen echter namens [appellanten] verklaard dat het bestaan en de omvang van de boedelachterstand niet langer wordt betwist. [appellanten] verzoeken het hof hun een laatste kans te geven en de schuldsaneringsregelingen met nog eens vier maanden te verlengen tot de maximale duur, waarbij de afdrachtverplichting op nihil zal worden gesteld.
3. De bewindvoerder heeft naar voren gebracht dat de boedelachterstand op dit moment € 5.238,66 bedraagt en dat dit bedrag zijns inziens niet binnen de resterende maximale verlenging kan worden ingelopen. [appellanten] zijn in ieder geval sinds 15 december 2015 op de hoogte van de boedelachterstand en de verplichting dat deze achterstand voor het einde van de schuldsaneringsregelingen diende te worden ingelost. De bewindvoerder adviseert het hof daarom het bestreden vonnis te bekrachtigen.
4. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellanten] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de afdrachtverplichting. [appellanten] hebben een boedelachterstand laten ontstaan van
€ 5.238,66. Omdat het gaat om een kernverplichting van de schuldsaneringsregeling, weegt het laten ontstaan van deze forse achterstand zwaar. De stelling van [appellanten] dat de boedelachterstand kan worden ingelopen als de looptijd van de schuldsaneringsregelingen tot de maximale duur wordt verlengd en zij gedurende die verlenging worden vrijgesteld van de afdrachtverplichting, is onvoldoende om het verzoek tot verlenging toe te wijzen. [appellanten] hebben geen concreet voorstel gedaan om de boedelachterstand in te lopen. Zij waren niet ter zitting aanwezig en hebben daardoor geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun stellingen ten overstaan van het hof nader te onderbouwen. Bovendien ziet het hof geen grond voor vrijstelling van de afdrachtverplichting. Bij een verlenging van de schuldsaneringsregeling blijven immers alle verplichtingen, waaronder de afdrachtverplichting, onverkort van toepassing. Gelet op de hoogte van de boedelachterstand is niet aannemelijk gemaakt dat [appellanten] in staat zullen zijn om de boedelachterstand in te lopen als de aflossingen ten laste zullen komen van het vrij te laten bedrag. In dit geval is geen sprake van een tekortkoming die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kan worden gelaten en ook niet van een tekortkoming die redelijkerwijs niet of slechts ten dele toerekenbaar is.
5. Het verzoek van [appellanten] om de looptijd van de schuldsaneringsregelingen met nog eens vier maanden te verlengen tot de maximale duur, wordt daarom afgewezen. Verlening van de zogenoemde ‘schone lei’ is in dit geval niet op haar plaats. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Sturm, D.A. Schreuder en D. Aarts en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.