ECLI:NL:GHDHA:2018:3157
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de afwijzing van de schuldsaneringsregeling en de beoordeling van goede trouw van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank Rotterdam. De appellante, die te maken had met een aanzienlijke schuldenlast van € 20.510,54, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, maar dit was afgewezen op grond van onvoldoende goede trouw met betrekking tot het ontstaan van haar schulden. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek, en dat zij niet in staat zou zijn om de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling na te komen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij verwees naar de invloed van haar ex-partner op haar financiële situatie en haar psychosociale problemen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat haar schulden te goeder trouw waren ontstaan. De appellante had aanzienlijke schulden aan het CJIB en de Belastingdienst, en het hof concludeerde dat de gestelde bemoeienis van haar ex-partner niet afdeed aan haar eigen verantwoordelijkheid. Bovendien was het hof van mening dat de appellante niet in staat was om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen, gezien haar psychosociale problemen en het ontbreken van een ondersteunende verklaring van een hulpverlener.
Het hof heeft het beroep van de appellante op de hardheidsclausule afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellante werd aangemoedigd om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen, vergezeld van een duidelijke verklaring van een hulpverlener, indien haar situatie zou verbeteren.