ECLI:NL:GHDHA:2018:3159

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
200.247.633/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de afdrachtverplichting in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in 2015 was verklaard door de rechtbank Rotterdam. De appellant had in de periode van de schuldsaneringsregeling een boedelachterstand laten ontstaan van € 6.417,98. De rechtbank had op 3 oktober 2018 de schone lei aan de appellant onthouden, omdat hij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat hij bereid was om de boedelachterstand in te lopen door maandelijks € 300,- af te dragen, en dat hij geen huurkosten hoefde te betalen zolang hij geen werk had. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2018 heeft de bewindvoerder aangegeven dat er gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling te weinig en onregelmatig aan de boedel was afgedragen. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de bewindvoerder gewogen en geconcludeerd dat de appellant niet in staat was om de volledige boedelachterstand af te lossen. Het hof achtte het voorstel van de appellant om de boedelachterstand in te lopen niet reëel en heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. De appellant heeft geen bewijs geleverd van zijn afspraken met zijn broer en het hof zag geen aanleiding om de afdrachtverplichting op nihil te stellen. De conclusie was dat de schone lei niet verleend kon worden en dat het vonnis van de rechtbank Rotterdam werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.247.633/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/15/562 R

arrest van 20 november 2018

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2015 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van deze rechtbank van
3 oktober 2018 is aan [appellant] de schone lei onthouden. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 11 oktober 2018 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Bij V-formulier van 23 oktober 2018 zijn de processtukken van de eerste aanleg aan het hof toegezonden en bij faxbericht van 8 november 2018 is het hof geïnformeerd over de laatste stand van zaken. Bij brief van 23 oktober 2018 heeft de bewindvoerder, C. van der Velde, de openbare verslagen en haar reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2018. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, en de bewindvoerder.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft aan [appellant] de schone lei onthouden op de grond dat hij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. [appellant] heeft een boedelachterstand laten ontstaan van € 6.602,34. Daarnaast heeft hij ter zitting geen blijk gegeven van een saneringsgezinde houding. [appellant] zag een verlenging van de regeling vooral als een straf en heeft niet aangegeven bereid te zijn om zich gedurende een mogelijke verlenging maximaal in te spannen om de boedelachterstand in te lopen, aldus de rechtbank. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] tijdens het verhoor van 7 juni 2018 bij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat hij direct aan het werk kon, maar dat achteraf is gebleken dat hij pas per 18 september 2018 een baan heeft gehad, die na een week al is beëindigd.
2. De grieven en argumenten van [appellant] – die ertoe strekken dat de zonder schone lei beëindigde regeling herleeft en met een verlenging wordt voortgezet – kunnen als volgt worden samengevat. [appellant] erkent dat er een boedelachterstand is ontstaan. Gelet op de hoogte van de boedelachterstand, kan deze alleen worden ingelopen indien de schuldsaneringsregeling wordt verlengd tot de maximale duur, waarbij de afdrachtverplichting op nihil zal worden gesteld. [appellant] heeft momenteel geen baan en leeft van een WW-uitkering. Ter zitting van het hof heeft [appellant] voorgesteld maandelijks een bedrag van € 300,- aan de boedelrekening over te maken om de boedelachterstand in te lopen. Deze aflossingsruimte kan volgens [appellant] worden gecreëerd doordat hij met zijn broer, met wie hij samenwoont, is overeengekomen dat hij geen huurkosten hoeft te betalen zolang hij geen betaalde baan heeft. Verder erkent [appellant] de tekortkoming in de sollicitatieverplichting. Hij is echter van mening dat deze tekortkoming gezien de geringe betekenis en zijn persoonlijke omstandigheden geen beëindiging zonder schone lei rechtvaardigt. [appellant] heeft een zware periode achter de rug en is inmiddels door de huisarts doorverwezen naar Fivoor. Los daarvan zal [appellant] de komende periode extra solliciteren.
3. De bewindvoerder heeft naar voren gebracht dat gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling door [appellant] te weinig en zeer onregelmatig aan de boedel is afgedragen. De boedelachterstand bedraagt thans € 6.417,98.
De bewindvoerder heeft aangegeven in beginsel geen bezwaar te hebben tegen een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, maar ook in haar visie is [appellant] alleen dan in staat de volledige boedelachterstand af te lossen indien de reguliere afdrachtverplichting op nihil wordt gesteld. Mocht het hof het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigen en de schuldsaneringsregeling van [appellant] verlengen, dan acht de bewindvoerder het van belang dat door het hof de voorwaarde wordt gesteld dat [appellant] gebruik dient te maken van budgetbeheer of beschermingsbewind, nu is gebleken dat [appellant] door verkeerde keuzes niet aan de boedel heeft afgedragen.
4. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende afdrachtverplichting. [appellant] heeft een boedelachterstand laten ontstaan van € 6.417,98. De afdrachtverplichting vormt één van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling; dat [appellant] geruime tijd niet heeft voldaan aan die verplichting en daardoor een boedelachterstand heeft laten ontstaan, weegt daarom zwaar. Het hof acht het voorstel van [appellant] om de boedelachterstand gedurende een maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling in te lopen met een bedrag van
€ 300,- per maand, niet reëel. In de eerste plaats heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat hij met zijn broer is overeengekomen. Maar ook als [appellant] met zijn broer is overeengekomen dat hij – zolang hij geen baan heeft – de door hem verschuldigde huurkosten kan aanwenden voor de aflossing van de boedelachterstand, is niet aannemelijk dat [appellant] in staat zal zijn om de volledige boedelachterstand af te lossen. Die regeling is immers per definitie tijdelijk van aard, zoals uit de toelichting van [appellant] blijkt. [appellant] heeft niet gesteld dat en op welke manier hij in staat is om € 300,- per maand te blijven aflossen zodra hij een baan heeft gevonden. Verder ziet het hof geen grond om bij een eventuele verlenging de reguliere afdrachtverplichting op nihil te stellen, zoals [appellant] heeft verzocht. Bij verlenging van de schuldsaneringsregeling blijven alle verplichtingen, waaronder de afdrachtverplichting, onverkort van toepassing. Voor een laatste kans in de vorm van een verlenging van de schuldsaneringsregeling ziet het hof dan ook geen aanleiding.
5. De conclusie van het voorgaande is dat verlening van de zogenoemde ‘schone lei’ niet aan de orde is en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Aarts, D.A. Schreuder en B.A. Sturm en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.