ECLI:NL:GHDHA:2018:3560

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
200.225.941/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tussenkomst in collectieve actie tegen Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst, waarbij Stichting Wakkerpolis een vordering tot tussenkomst heeft ingediend in een collectieve actie die door Vereniging Woekerpolis.nl tegen Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (NN) is aangespannen. Wakkerpolis, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. de Gier, stelde dat zij voldoende belang had om zich te mengen in de procedure, omdat de uitkomst van de hoofdzaak nadelige gevolgen voor haar zou kunnen hebben. De hoofdzaak betreft een collectieve actie waarin Woekerpolis stelt dat NN haar verzekeringsnemers onjuist heeft voorgelicht over de risico's van beleggingsverzekeringen en dat de kosten niet correct zijn berekend. Wakkerpolis vorderde om haar visie op de materie aan de discussie toe te voegen, maar het hof oordeelde dat het belang van Wakkerpolis onvoldoende was voor toewijzing van de vordering tot tussenkomst. Het hof overwoog dat de regeling van de collectieve actie in artikel 3:305a BW Wakkerpolis niet verhinderde om een eigen procedure aanhangig te maken. Bovendien werd gesteld dat de vordering in strijd was met een goede procesorde, omdat het debat in hoger beroep onredelijk zou worden vertraagd door de toevoeging van een nieuwe partij met eigen vorderingen. Het hof wees de vordering tot tussenkomst af en veroordeelde Wakkerpolis in de kosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.225.941/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/462533 / HA ZA 14-1092

arrest van 18 december 2018

in het incident tot tussenkomst ex art. 217 Rv
inzake

Stichting Wakkerpolis NNclaim,

gevestigd te Utrecht,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Wakkerpolis,
advocaat: mr. A.J. de Gier te Utrecht,
in de procedure van

Vereniging Woekerpolis.nl,

gevestigd te Amsterdam,
verweerster in het incident,
appellante in de hoofdzaak,
hierna te noemen: Woekerpolis,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen

Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te Rotterdam,
verweerster in het incident,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. B.M. Jonk-van Wijk te Rotterdam.

Het geding

Bij incidentele memorie van 13 maart 2018, met producties, heeft Wakkerpolis tezamen met Wakkerpolis B.V. gevestigd te Utrecht, [A] te [woonplaats], [B] te [woonplaats], [C] te [woonplaats] en [D] te [woonplaats] gevorderd om haar toe te staan tussen te komen althans partijvoeging toe te staan in het geding dat aanhangig is tussen Woekerpolis en NN. Woekerpolis en NN hebben beide gereageerd bij memorie van antwoord in het incident. NN heeft haar memorie vergezeld doen gaan van een aantal producties.
Partijen hebben op 29 oktober 2018 de zaak doen bepleiten, Wakkerpolis door mr. A.J. de Gier, advocaat te Utrecht, Woekerpolis door mr. J.B. Maliepaard, advocaat te Bleiswijk, en NN door mr. B.M. Jonk-van Wijk, advocaat te Rotterdam, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft NN akte gevraagd van het overleggen van producties en heeft Wakkerpolis akte gevraagd van (gedeeltelijke) intrekking vorderingen, tevens van het overleggen van producties. Bij deze akte hebben Wakkerpolis B.V., [A], [B], [C] en [D] hun vordering ingetrokken. Voorts heeft Wakkerpolis de vordering die zij heeft ingesteld namens drie volmachtgevers ([volmachtgever 1] en [volmachtgever 2] en [volmachtgever 3]) ingetrokken.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het verzoek

2.1.
Door de intrekking van hun vorderingen door Wakkerpolis B.V., [A], [B], [C] en [D] resteert alleen Wakkerpolis als eisende partij in het incident.
2.2.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Wakkerpolis haar vordering nader gespecificeerd tot een vordering tot tussenkomst.
2.3.
Een partij mag tussenkomst vragen als zij een eigen vordering wil instellen en daarmee voldoende belang heeft zich te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van een uitspraak in het hoofdgeding kan ondervinden (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
Voor de rechtsfiguur van partijvoeging heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het voor het aannemen van een belang bij voeging voldoende is dat de partij die voeging vraagt nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241). In zijn arrest van 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602 heeft de Hoge Raad voor de rechtsfiguur van partijvoeging toegelicht dat onder nadelige gevolgen worden verstaan de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert. In precedentwerking is niet voldoende belang gelegen, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen.
2.4.
Naar het oordeel van het hof geldt hetgeen de Hoge Raad bij het arrest van 12 juni 2015 heeft bepaald voor de rechtsfiguur van partijvoeging tenminste evenzeer voor de vordering tot tussenkomst en dient de uitleg van wat moet worden verstaan onder nadelige gevolgen ook tot richtsnoer voor de beoordeling van de onderhavige vordering.
2.5.
De hoofdzaak betreft een collectieve actie van Woekerpolis tegen NN in verband met de door NN in het verleden gesloten beleggingsverzekeringen. Woekerpolis stelt dat NN de aan haar verzekeringsnemers berekende kosten niet goed heeft berekend en dat de verzekeringsnemers onjuist zijn voorgelicht over de risico’s. Daarnaast heeft zij kritiek op een aantal kenmerken van de beleggingsverzekeringen, zoals het hefboom- en inteereffect. De vordering van Woekerpolis strekt ertoe dat haar deelnemers worden gecompenseerd voor de door hen geleden schade. Tussen partijen staat vast dat de vordering die Wakkerpolis wenst in te stellen eveneens een collectieve actie in de zin van art. 3:305a BW is en dat deze vordering hetzelfde onderwerp betreft.
In de toelichting op de vordering van Wakkerpolis stelt Wakkerpolis dat zij het van belang acht dat haar visie op de materie aan de discussie wordt toegevoegd omdat het debat op dit moment niet volledig is en niet wordt gevoerd op optimale wijze. Haar vrees betreft met name het aan de aan 3:305a BW procedures verbonden wettelijk effect van de derdenwerking.
2.6.
De aan art. 3:305a BW verbonden derdenwerking is in de memorie van toelichting op art. 3:305a BW (Tweede Kamer 1991-1992, 22 486, nr. 3) aldus verwoord dat een door een belangenorganisatie verkregen uitspraak slechts bindende kracht heeft tussen deze organisatie en de gedaagde, maar dat de rechter, ook zonder dat de uitspraak voor derden bindende kracht heeft, toch snel ervan zal uitgaan dat de litigieuze gedraging óók jegens individuele belanghebbenden die zelf een vordering tot schadevergoeding instellen, onrechtmatig is. De Hoge Raad hanteert gelijksoortige bewoordingen in zijn arrest van 27 november 2009 (ECLI:HR:NL:HR:2009:BH2162): “hoewel de beslissing die naar aanleiding van de onderhavige collectieve actie wordt gegeven enkel gezag van gewijsde heeft tussen VEB enerzijds en World Online en de banken anderzijds, (het) in de rede (ligt) het in deze procedure gegeven oordeel over de onrechtmatigheid wel tot uitgangspunt te nemen in de individuele vervolgprocedures.”
Naar het oordeel van het hof dienen deze uitlatingen aldus te worden begrepen dat de uitspraak in een art. 3:305a BW-procedure bindende kracht heeft tussen de procederende partijen en – een vorm van – precedentwerking ten opzichte van de derden wier belangen door de belangenorganisatie in de collectieve actie worden behartigd. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat de derde wiens belangen worden behartigd, van de werking van de uitspraak ten opzichte van hem kan afzien en dat hem niet het recht kan worden ontzegd om in een individuele procedure, waarbij zijn concrete omstandigheden worden meegewogen, een eigen vordering tegen de bij de collectieve actie gedaagde partij in te stellen (HvJ EU 14 april 2016, ECI:EU:C:2016:252 (Sales Sinués).
2.7.
Zoals hiervoor is overwogen moet worden aangenomen dat het belang van Wakkerpolis, gelegen in het voorkomen van precedentwerking, onvoldoende is voor toewijzing van de vordering tot tussenkomst.
2.8.
De overige belangen van Wakkerpolis worden niet geschaad indien de vordering tot tussenkomst wordt afgewezen. De regeling van de collectieve actie in art. 3:305a BW verhindert Wakkerpolis niet om – los van de onderhavige procedure – een eigen procedure aanhangig te maken waarin zij haar eigen vordering kan formuleren en haar eigen standpunten kan innemen (hetgeen zij ook heeft gedaan, deze procedure is aanhangig bij de rechtbank Rotterdam). In die procedure kan zij alle argumenten naar voren brengen die zij geraden acht. Dat het debat in de hoofdprocedure tussen Woekerpolis en NN (hierna ook: de hoofdprocedure) naar haar mening onvolledig is, kan zij daarmee herstellen. Voor zover haar argumenten niet identiek zijn aan de argumenten die in de onderhavige procedure naar voren zijn gebracht zal de rechter die daarover moet oordelen die argumenten per definitie op hun eigen merites waarderen. In die procedure kan Wakkerpolis ook zelfstandig beslissen over het instellen van rechtsmiddelen of het aan de orde stellen van de noodzaak om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.9.
De vordering tot tussenkomst moet reeds hierom worden afgewezen.
2.10.
Daar komt bij dat het hof van oordeel is dat de vordering in strijd is met een goede procesorde om de volgende redenen.
a. Door een eigen vordering in te stellen met een afzonderlijke onderbouwing wordt het debat in hoger beroep sterk uitgebreid waardoor te verwachten valt dat de procedure onredelijk wordt vertraagd. Dat geldt ook indien het subsidiaire standpunt van Wakkerpolis wordt gevolgd en haar vordering niet meer alle (43) producten van NN betreft, maar nog slechts het product “Flexibel Verzekerd Beleggen”. Dat laat immers onverlet dat zij eigen vorderingen wil instellen en eigen punten wil toevoegen aan het debat.
b. Op dit moment is een eigen procedure van Wakkerpolis op grond van art. 3:305a BW bij de rechtbank Rotterdam aanhangig, waarvan te zijner tijd beroep bij dit hof open zal staan. Dit kan leiden tot processuele complicaties die weer kunnen leiden tot vertraging van de hoofdprocedure tussen Woekerpolis en NN.
c. NN heeft gesteld dat Woekerpolis en NN belang hebben om de onderhavige hoofdprocedure gelijk op te laten lopen met de collectieve actie van Woekerpolis tegen Aegon onder zaaknummer 200.230.684/01, waarin Aegon staat voor memorie van antwoord. Dit belang is door Wakkerpolis niet betwist. Indien de tussenkomst van Wakkerpolis in de onderhavige procedure wordt toegestaan zal het niet lukken om dit doel te bereiken. In de onderhavige procedure zal immers eerst gelegenheid moeten worden geboden aan Wakkerpolis om haar memorie te nemen, waarop vervolgens door NN en Woekerpolis kan worden gereageerd. NN kan bij die gelegenheid dan tevens van antwoord dienen in haar geschil met Woekerpolis. Aldus is sprake van duidelijk meer proceshandelingen dan te verwachten zijn in de procedure met nr. 200.230.684/01. Het is niet redelijk om van de partijen in die procedure te verwachten dat zij met die vertraging instemmen, zodat het uiteenlopen van de procedures onvermijdelijk wordt.
d. Wakkerpolis heeft niet betwist dat haar dagvaarding in de onder b. genoemde procedure 254 pagina’s betreft en in totaal met producties 1900 pagina’s omvat. Wakkerpolis heeft de aanname van NN dat zij verwacht dat de memorie van Wakkerpolis zal overeenkomen met de dagvaarding van Wakkerpolis in de onder c genoemde procedure evenmin betwist. Ook los gezien van de hiervoor genoemde overwegingen zou het inbrengen van een dergelijk omvangrijk processtuk leiden tot vertraging in de hoofdprocedure.
e. De procedure tussen Woekerpolis en NN in eerste aanleg is gestart op 19 december 2013. De rechtbank heeft op 19 juli 2017 uitspraak gedaan. Wakkerpolis heeft zich in eerste aanleg niet in de procedure tussen Woekerpolis en NN gemengd. Haar processtrategie is kennelijk al die jaren geweest om eerst gebruik te maken van de mogelijkheden die een procedure voor de Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) biedt. Wakkerpolis heeft op 28 maart 2017 – twee weken voor het slotpleidooi en ongeveer vier maanden voor het vonnis van de rechtbank in de onderhavige procedure – haar eigen dagvaarding tegen NN uitgebracht.
Niet is gesteld of gebleken dat het voor Wakkerpolis niet mogelijk was haar vordering bij de rechtbank zo tijdig aan te brengen dat een (rol)voeging in eerste aanleg mogelijk zou zijn geweest. Dat Wakkerpolis kennelijk een andere processtrategie heeft gevolgd, waardoor dit niet heeft plaatsgevonden, is een eigen keuze van Wakkerpolis waarvan de gevolgen bij de afweging van haar belang tot tussenkomst en het belang van Woekerpolis en NN bij het voorkomen van vertraging van de hoofdprocedure voor haar risico worden gelaten. Dat voor Wakkerpolis sprake zal zijn van een tijdwinst van drie jaar als zij mag tussenkomen legt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het belang van Woekerpolis en NN om geen vertraging te ondervinden in de hoofdprocedure.
2.11.
Nu de vordering van Wakkerpolis reeds strandt op materiële gronden behoeft de vraag of zij ontvankelijk is in haar vordering (aan de orde gesteld in de memorie van antwoord in het incident van de zijde van NN randnummer 39 ev), hetgeen door NN betwist wordt, geen nader onderzoek.
Slotsom
De conclusie is dat de vordering tot tussenkomst zal worden afgewezen. Wakkerpolis zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
Het bewijsaanbod van Wakkerpolis in hoofdstuk 12 van haar incidentele memorie houdende vordering ex art. 217 Rv, wordt verworpen omdat het niet voldoet aan de in hoger beroep aan een bewijsaanbod te stellen eisen dan wel omdat het niet relevant is omdat het de materiële inhoud van het geschil betreft en in het incident slechts aan de orde is of Wakkerpolis voldoende belang heeft bij haar interventie.

Beslissing

Het hof:
  • wijst de vordering tot tussenkomst van Wakkerpolis af;
  • veroordeelt Wakkerpolis in de kosten van het incident tot op heden aan de zijde van Woekerpolis en NN telkens begroot op € 3.222,-- voor salaris van de advocaat, in het geval van NN te verhogen met € 131,- aan nasalaris voor de advocaat zonder betekening, nog te verhogen tot € 199,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,--, binnen 14 dagen na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover dit de kostenveroordeling ten gunste van NN betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, M.M. Olthof en M.H. van der Woude en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.