ECLI:NL:GHDHA:2018:3654

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
22-001082-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens niet tijdig mededelen bloedonderzoekresultaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het rijden onder invloed van alcohol op 25 februari 2016 te Vlaardingen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 november 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,- of zes dagen hechtenis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een verkeersongeval en dat er bloed bij hem was afgenomen, waaruit een alcoholgehalte van 0,74 mg per ml bloed bleek. Echter, het hof oordeelde dat de mededeling van het resultaat van het bloedonderzoek niet tijdig aan de verdachte was gedaan, in strijd met artikel 20 van het Besluit Alcoholonderzoeken. Dit gebrek aan tijdige mededeling werd door het hof gekwalificeerd als een schending van de strikte waarborgen die gelden voor het bloedonderzoek onder de Wegenverkeerswet 1994.

Het hof concludeerde dat het resultaat van het bloedonderzoek niet voor bewijs kon worden gebruikt, omdat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de resultaten. Hierdoor was niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001082-18
Parketnummer: 96-026303-17
Datum uitspraak: 23 november 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 25 februari 2016 te Vlaardingen als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,74 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte is op 25 februari 2016 betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval. Bij de verdachte is toen bloed afgenomen, waarop een onderzoek is gevolgd. Het resultaat van het bloedonderzoek was een alcoholgehalte van 0,74 mg alcohol per ml bloed. Uit het dossier blijkt dat aan de verdachte nimmer een mededeling is gezonden met betrekking tot het resultaat van het bloedonderzoek. Gelet op het vorenstaande is de verplichting zoals opgenomen in artikel 20 van het Besluit
Alcoholonderzoeken (vervallen met ingang van 1 juli 2017, hierna het Besluit), zoals dat gold ten tijde van het tenlastegelegde, niet nageleefd.
De verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep verklaard nooit te hebben getwijfeld aan de juistheid van de uitkomst van het bloedonderzoek. Voorts heeft hij verklaard nooit behoefte te hebben gehad aan een contra-expertise. De reden waarom hij de strafbeschikking niet heeft geaccepteerd is gelegen in het feit dat deze beschikking hem vrijwel exact een jaar na het ongeval werd toegestuurd, waardoor hij weer geconfronteerd werd met de gevolgen van het ongeval.
De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir betoogd dat artikel 20 van het Besluit niet behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet is omringd. Nu de verdediging door de niet naleving niet in haar belang is geschaad, kan de uitslag van het bloedonderzoek voor het bewijs worden gebruikt, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt het volgende.
Artikel 20 van het Besluit luidde als volgt:
“Het resultaat van het onderzoek wordt zo spoedig mogelijk aan de verdachte medegedeeld.”
Het hof is van oordeel dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder ECLI:NL:HR:2010:BM4412) blijkt dat een zo spoedig mogelijke mededeling van het resultaat van het bloedonderzoek behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 is omringd. De omstandigheid dat het resultaat van het bloedonderzoek in strijd met artikel 20 van het Besluit niet zo spoedig mogelijk aan de verdachte is medegedeeld, brengt dan ook mede dat dat resultaat niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Hetgeen de advocaat-generaal in haar requisitoir heeft betoogd alsmede het feit dat uit de verklaring van de verdachte kan worden afgeleid dat hij door dit verzuim niet in de voorbereiding van zijn verdediging is geschaad, doet hier niet aan af.
Het hof is derhalve met de politierechter van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er sprake was van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zodat de verdachte van het hem ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2018.