In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1968 in voormalig Tsjecho-Slowakije, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor negen maanden, wegens het rijden onder invloed van alcohol. De verdachte had op 5 mei 2010 in Delft een voertuig bestuurd met een alcoholgehalte van 945 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een verklaring van schuld zonder strafoplegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd, maar heeft ook overwogen dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden, gezien de relatieve ouderdom van het feit en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie.
Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat er in strijd met de wet is gehandeld tijdens het alcoholonderzoek, verworpen. Het hof concludeerde dat de verdachte op een begrijpelijke manier op de hoogte was gesteld van de uitslag van de ademanalyse. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, terwijl het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd zonder oplegging van straf of maatregel.