ECLI:NL:GHDHA:2018:3725

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
22-000325-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake alcoholgebruik tijdens het besturen van een voertuig

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1968 in voormalig Tsjecho-Slowakije, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor negen maanden, wegens het rijden onder invloed van alcohol. De verdachte had op 5 mei 2010 in Delft een voertuig bestuurd met een alcoholgehalte van 945 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een verklaring van schuld zonder strafoplegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd, maar heeft ook overwogen dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden, gezien de relatieve ouderdom van het feit en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie.

Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat er in strijd met de wet is gehandeld tijdens het alcoholonderzoek, verworpen. Het hof concludeerde dat de verdachte op een begrijpelijke manier op de hoogte was gesteld van de uitslag van de ademanalyse. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, terwijl het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd zonder oplegging van straf of maatregel.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000325-18
Parketnummer: 96-105031-10
Datum uitspraak: 20 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (voormalig
Tsjecho-Slowakije) op [geboortejaar] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 december 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair twintig dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 mei 2010 te Delft als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 945 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks5 mei 2010 te Delft als bestuurder van een voertuig,
(personenauto
), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 945 microgram
, in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat in strijd met artikel 10 van het Besluit alcoholonderzoeken is gehandeld en er mitsdien geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, sub a, van de Wegenverkeerswet 1994. Uit het dossier blijkt immers niet dat een tolk is ingeschakeld om de uitslag van de ademanalyse aan de verdachte mede te delen. Nu zulks niet blijkt, kan niet worden vastgesteld dat die uitslag op een voor de verdachte begrijpelijke manier aan hem is medegedeeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het ambtsedig proces-verbaal misdrijf met nummer [x] sprak de verdachte de Duitse taal en wilde hij in die taal worden gehoord. Voorts blijkt daaruit dat de bij het verhoor betrokken opsporingsambtenaar de Duitse taal machtig was. Die opsporingsambtenaar heeft de verdachte ook de uitslag van de ademanalyse medegedeeld.
Op grond van de inhoud van genoemd proces-verbaal stelt het hof vast dat de uitslag van de ademanalyse op een voor de verdachte begrijpelijke wijze aan hem is medegedeeld.
Van feiten of omstandigheden waardoor aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal dient te worden getwijfeld is het hof niet gebleken.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet in strijd gehandeld met artikel 10 van het Besluit alcoholonderzoeken en is er mitsdien sprake van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat er sprake is vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) die tot strafvermindering dienen te leiden. In dit verband heeft de raadsvrouw – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Er is in strijd gehandeld met artikel 29b Sv en artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat uit de stukken niet blijkt dat de politie na de aanhouding van de verdachte een tolk in de Slowaakse taal heeft opgeroepen. Hierdoor is het recht van de verdachte op een eerlijk proces geschonden, omdat de verdachte niet goed heeft kunnen begrijpen waarvan hij precies werd beschuldigd en wat zijn rechten waren;
Er is sprake van schending van artikel 6 EVRM, omdat de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor geen gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op consultatiebijstand en hij niet ondubbelzinnig afstand van dat recht heeft gedaan.
Wat betreft de nadere onderbouwing van het verweer verwijst het hof naar de door de raadsvrouw overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1:
Dat in strijd is gehandeld met artikel 29b Sv en artikel 6, derde lid EVRM is het hof niet gebleken. Zoals het hof reeds heeft vastgesteld, sprak de verdachte de Duitse taal en wilde hij in die taal worden gehoord. Niet is gebleken dat het voor de verdachte niet duidelijk was waarvan hij werd verdacht en wat zijn rechten waren.
Ad 2:
Blijkens eerdergenoemd proces-verbaal wenste de verdachte voorafgaand aan zijn verhoor geen advocaat te consulteren. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de verdachte hiervoor niet wenste te tekenen.
Nu de verdachte heeft geweigerd te tekenen, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ondubbelzinnig afstand van zijn consultatierecht heeft gedaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in zo’n geval de verklaring van een verdachte van het bewijs te worden uitgesloten. Het hof zal de op 5 mei 2010 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte dan ook van het bewijs uitsluiten.
Nu de verdachte het ten laste gelegde op de terechtzitting in hoger beroep heeft bekend, acht het hof op grond van die bekennende verklaring, het proces-verbaal misdrijf en de uitslag van de ademanalyse wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Gelet op de relatieve ouderdom van het bewezen verklaarde feit alsmede gelet op het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 december 2018 na het onderhavige feit niet meer voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, acht het hof het – evenals de advocaat-generaal – raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2018.