ECLI:NL:GHDHA:2018:3730

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
22-004668-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door twee of meer verenigde personen met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte is beschuldigd van verkrachting. De feiten dateren van 28 juni 2016, toen de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer in 's-Gravenhage hebben vastgehouden en gedwongen tot seksuele handelingen. Het slachtoffer werd bij de nek vastgehouden en haar mond werd dichtgehouden, terwijl de verdachten haar seksueel misbruikten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging gepleit voor vrijspraak, stellende dat de seksuele handelingen met het slachtoffer vrijwillig waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar zijn, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de geloofwaardigheid van de verklaringen en de vertaling tijdens het verhoor. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde, namelijk verkrachting door twee of meer verenigde personen.

De straf is bepaald op 30 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Het hof heeft ook beslist over de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004668-17
Parketnummer: 09-827416-16
Datum uitspraak: 3 juli 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Eritrea) op [geboortejaar] 1997,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 19 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er een beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 juni 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door met zijn tweëen, althans alleen haar kleding uit te trekken en/of haar bij de keel vast te pakken en/of haar mond dicht te houden met een hand en of terwijl zij pijn heeft vast te houden, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], door haar te tongzoenen en/of haar borsten te betasten en of haar meerdere malen met hun penis te penetreren;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juni 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door met zijn tweeën, althans alleen haar kleding uit te trekken en/of haar bij de keel vast te pakken en/of haar mond dicht te houden met een hand en/of haar, terwijl zij pijn heeft, vast te houden [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het tongzoenen en/of het betasten van de borsten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal om bij de einduitspraak de gevangenneming van de verdachte te bevelen gelet op de geschokte rechtsorde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Overwegingen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw integrale vrijspraak bepleit.
Zij heeft daartoe – zakelijke weergegeven - aangevoerd dat de geslachtsgemeenschap met de aangeefster vrijwillig en derhalve met haar instemming heeft plaatsgevonden.
Volgens de raadsvrouw zijn de verklaringen die door de aangeefster zijn afgelegd in het kader van het informatieve gesprek en de aangifte niet consistent, op onderdelen tegenstrijdig en daarom ongeloofwaardig. Bovendien worden haar verklaringen niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De in de woning aanwezige getuigen hebben niets gezien. Als aangeefster inderdaad drie uur lang zou zijn misbruikt, zouden bij lichamelijke onderzoek sporen waarneembaar moeten zijn geweest. De verklaringen van aangeefster kunnen wegens onbetrouwbaarheid derhalve niet tot het bewijs worden gebezigd.
Voorts is door de raadsvrouw aangevoerd dat zij niet kan uitsluiten dat er bij het eerste verhoor van de verdachte slecht getolkt is en heeft zij erop gewezen dat het voorgekomen is dat tolken in de taal Tingrinja onder invloed staan van het regime in Eritrea.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verweer inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster
Met betrekking tot de door de verdediging gestelde ongeloofwaardigheid van de aangeefster, nu zij op bepaalde onderdelen wisselend heeft verklaard, overweegt het hof dat de aangeefster op hoofdlijnen consistent heeft verklaard voor zover het betreft de seksuele handelingen, het geweld zoals het haar vasthouden en de hand op haar mond leggen, en haar onvrijwilligheid met betrekking tot het moeten ondergaan van die handelingen. Bovendien komen haar verklaringen op belangrijke punten overeen met de eerste verklaring van de verdachte, behoudens het aspect van de instemming en vrijwilligheid. De verklaring van de aangeefster zal worden gebezigd voor bewijs.
Verweer inzake gebrekkige vertolking
De stelling van de verdediging dat er ernstige gebreken kleven aan het eerste verhoor van de verdachte doordat er niet goed vertaald zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd door de verdediging en komt het hof ook overigens onaannemelijk voor. Het betreft een zeer uitgebreid verhoor waarbij de vragen gedetailleerd zijn en nogal eens meermalen zijn gesteld. De verdachte heeft tijdens het verhoor nimmer aangegeven dat hij de tolk of de vragen niet heeft begrepen. Bovendien heeft de verdachte gedetailleerd antwoord gegeven op de vragen. Niets wijst er op dat de verdachte de vragen niet goed heeft begrepen. Hierbij heeft het hof ook betrokken dat het door de verdachte gegeven relaas met betrekking tot de aan de verdachte verweten feiten in sterke mate overeenkomt met hetgeen aangeefster heeft verklaard.
Het hof verwerpt het verweer.
Verweer inzake de invloed van Eritrea op tolken in Nederland
De stelling van de verdediging dat de Eritrese overheid een lange arm heeft, die zich ook uitstrekt over de tolken, heeft de verdediging slechts onderbouwd met een in zeer algemene termen gesteld artikel van GroenLinks. Dat is onvoldoende om in deze zaak zelfs maar een begin van aannemelijkheid te kunnen schragen. De stelling wordt als speculatief terzijde geschoven.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks28 juni 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door met zijn twe
eë
en
, althans alleen haar kleding uit te trekken en/ofhaar bij de keel vast te pakken en
/ofhaar mond dicht te houden met een hand en
ofhaarterwijl zij pijn
hadheeftvast te houden, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], door haar
te tongzoenen en/of haar borsten te betasten en of haarmeerdere malen met hun penis te penetreren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
verkrachting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich met een ander op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan verkrachting. De verdachte heeft met de medeverdachte, afwisselend, geslachtsgemeenschap met het slachtoffer gehad. Het slachtoffer werd bij haar nek vastgehouden en er werd een hand op haar mond gelegd terwijl de verdachten seks met haar hadden. Ondanks dat het slachtoffer pijn had, bleven de twee verdachten doorgaan. Zij hebben hiermee uitsluitend aan hun eigen gerief gedacht en hebben de gevoelens van het slachtoffer hierbij compleet veronachtzaamd. Met hun handelen hebben zij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze aangetast. Slachtoffers van feiten als het onderhavige, lijden dikwijls nog geruime tijd onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. In casu is dat het geval, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring. Het slachtoffer heeft niet alleen vreselijke herinneringen aan het gebeurde, maar lijdt bovendien onder de sociale gevolgen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland en voelt zich uitgestoten uit die gemeenschap. Dergelijke feiten veroorzaken voorts in bredere kring gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof acht geen termen aanwezig de gevangenneming van de verdachte te bevelen.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 10.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 10.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Beslag
Met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een witte Samsung telefoon en een zwarte Nokia telefoon, zoals vermeld onder nummer 1 en 2 op de beslaglijst, zal het hof teruggave aan de verdachte gelasten. Het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten een zedenkit, zal het hof teruggave aan de rechthebbende gelasten, zijnde het Openbaar Ministerie.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 242 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Telefoontoestel kl: wit (merk: Samsung)
2. 1 STK Telefoontoestel kl: zwart (merk: Nokia)
Gelast de
teruggave aan de rechthebbende, zijnde het Openbaar Ministerie, van het op de beslaglijst onder
3 genummerde voorwerp, te weten:
3. 1 STK Sporen zedenkit.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juni 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2018.
Mr. M.I. Veldt-Foglia is buiten staat dit arrest te ondertekenen.