ECLI:NL:GHDHA:2018:3937

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
22-002077-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en zware mishandeling van ex-vriendin met ernstige lichamelijke gevolgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich gedurende een weekend schuldig heeft gemaakt aan het meermalen verkrachten en mishandelen van zijn (ex-)vriendin. De verdachte, geboren in Suriname in 1982, heeft het slachtoffer ernstig letsel toegebracht, waaronder een gescheurde endeldarm, wat leidde tot een spoedoperatie en een kunstmatig coma. De verdachte heeft het slachtoffer gedwongen tot seksuele handelingen en heeft haar met pannen en messen mishandeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege gelast. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 4 jaren geëist, maar het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een bedrag van € 25.000,- heeft vastgesteld voor immateriële schade. De verdachte ontkende de feiten en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat het hof zwaar heeft aangerekend. De ernst van de feiten, de grove geweldsuitoefening en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer zijn zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002077-16
Parketnummers: 10-681058-15 en 10-731149-14 (TUL)
Datum uitspraak: 18 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1982,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting [P.I.].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 april 2017 en 4 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf zijn beslissingen genomen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen)
- brengen en/of houden van de penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- brengen en/of houden van een spuitbus althans een voorwerp in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het (meermalen)
- ( kapot)rukken en/of scheuren van de kleding van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] dwingen zich om te draaien en/of
- ( met kracht) duwen en/of steken van een spuitbus in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) spuiten met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] en/of
- duwen van de penis in de mond van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- brengen en/of houden van de penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of
- ( meermalen) slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of steken en/of snijden in de armen en/of benen, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het die [slachtoffer] beletten de woning te verlaten en/of gebruik te maken van haar telefoon;
2.
hij in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer], zijn levengezel, van het leven te beroven met dat opzet
- ( met kracht) een spuitbus in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gestoken en/of (vervolgens) heeft gespoten met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam heeft geslagen met pannen en/of een waterkoker
- met (een) mes(sen) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of met (een) mes(sen) in de armen en/of benen heeft gesneden en/of gestoken en/of tegen de buik heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam aan [slachtoffer], zijn levengezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door
- ( met kracht) een spuitbus in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] te duwen en/of te steken en/of (vervolgens) met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] de spuiten en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam te slaan met pannen en/of een waterkoker
- met (een) mes(sen) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of met (een) mes(sen) in de armen en/of benen van die [slachtoffer] te snijden en/of te steken en/of tegen de buik te schoppen/trappen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overwegingen

Het letsel

Vastgestelde letsels
Aangeefster is op maandag 2 maart 2015 in het ziekenhuis opgenomen. Er werden verspreid over het lichaam bloeduitstortingen gezien, vermoedelijk van verschillende ontstaansdata. Verder bleek sprake van een scheur in de endeldarm gelokaliseerd op ongeveer 4 à 5 centimeter van de anus. De aangeefster is met spoed geopereerd. Het letsel in de endeldarm was potentieel dodelijk.
Ten aanzien van de uitwendige letsels
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar gedurende het weekend – van 27 februari tot en met 2 maart 2015 – heeft mishandeld door haar met onder meer een pan te slaan, te stompen en te snijden met een mes. De uitwendige letsels van aangeefster passen hierbij. In de woning van aangeefster zijn bloedsporen van de verdachte en aangeefster aangetroffen op de muren in de woonkamer en de slaapkamer, op het plafond en op de bank. De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster met een pan heeft geslagen op haar benen en op haar lichaam en dat hij de verwondingen en de blauwe plekken heeft toegebracht. Het hof concludeert dat het de verdachte is geweest die deze letsels heeft toegebracht.
Ten aanzien van het inwendige letsel
Aangeefster heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte woest was en haar vroeg een dildo te pakken, maar dat zij die niet kon vinden. Hij vond toen een deospuitbus en die heeft hij met veel kracht in haar anus geduwd en heen en weer gehaald. Zij voelde dat er iets knapte in haar lijf. Het hof acht de verklaringen van aangeefster zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, betrouwbaar. Zij is uitgebreid verhoord en heeft op hoofdlijnen consistent verklaard. Bovendien heeft de verdachte ook verklaard dat hij haar diep had gepenetreerd, zij het met een dildo en niet met een spuitbus. Aangeefster heeft expliciet weersproken dat de verdachte een dildo heeft gebruikt. Gelet op de consistente verklaring van aangeefster die – afgezien van het gebruikte voorwerp – in grote lijnen strookt met die van de verdachte, op de aard van het inwendige letsel en op het feit dat een spuitbus - anders dan een dildo - altijd een min of meer harde rand heeft, gaat het hof op dit punt uit van de juistheid van aangeefsters verklaring. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.

Feit 1: verkrachting

De verdachte heeft niet alleen een spuitbus bij aangeefster naar binnen gebracht nadat hij het ondergoed van haar lijf had getrokken, maar is ook anaal en vaginaal met zijn penis bij haar binnengedrongen. Toen aangeefster probeerde overeind te komen, stompte de verdachte op haar rug. Aangeefster kon toen bovendien al geen kant meer op, omdat de verdachte de deur op slot had gedraaid en haar telefoon had afgepakt. Hij had bovendien gedreigd ook haar moeder (wier adres hij had) te verkrachten. Het hof concludeert dan ook dat dit seksuele contact tussen aangeefster en de verdachte – anders dan de verdediging heeft betoogd – onvrijwillig is geweest. Vervolgens heeft de verdachte aangeefster geslagen en met pannen en messen bewerkt. Hierna heeft aangeefster verdachte gepijpt, waarbij hij haar hoofd omlaag drukte. Het hof verwerpt de stelling van de verdediging dat aangeefster dit vrijwillig deed om de verdachte op die manier gunstig te stemmen, zodat de seks los van het geweld moet worden gezien. Die stelling wordt door aangeefster bestreden en is gezien hetgeen eraan vooraf is gegaan, ook hoogst onaannemelijk. De verdachte heeft het geweld ingezet om aangeefster tot seks te dwingen.

Feit 2: poging doodslag of zware mishandeling

Ter terechtzitting is door de raadsman betoogd – overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – dat de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair ten laste behoort te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof overweegt hierover als volgt.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier poging doodslag (primair) of zware mishandeling (subsidiair) – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Daarbij zij opgemerkt dat uit het enkele intreden van een bepaald gevolg de ‘aanmerkelijkheid’ van de kans niet zonder meer kan volgen. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de dader zich (in enige mate) bewust is geweest van die aanmerkelijke kans, alvorens hij tot handelen overging.
Poging doodslag
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet dermate waren gericht op het doden van aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard. Evenmin kan naar algemene ervaringsregels uit de gedragingen van de verdachte worden afgeleid dat de kans dat aangeefster als gevolg daarvan zou komen te overlijden aanmerkelijk was. De omstandigheid dat het inwendig letsel (achteraf) als ‘potentieel dodelijk’ werd aangemerkt doet hieraan niet af.
Nu ook overig bewijs ter zake van de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster en het welbewust aanvaarden daarvan door de verdachte ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangeefster.
Het hof heeft bij het voorgaande in aanmerking genomen de omstandigheid dat de verdachte aangeefster gedurende het weekend nog heeft voorzien van eten en drinken en haar in die zin niet volledig aan haar lot heeft overgelaten.
Gelet op het voorgaande is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, zodat hij van het onder 2 primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Zware mishandeling
Ter zake van het voorwaardelijk opzet met betrekking tot de onder 2 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling stelt het hof het volgende vast.
Naar het oordeel van het hof moet het totale letsel van aangeefster, bestaande uit een gescheurde endeldarm alsmede de letsels als gevolg van het slaan met pannen en het bewerken met messen, worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, met name omdat deze laatste letsels aangeefster zodanig moeten hebben verzwakt dat de gevolgen van de gescheurde endeldarm vanwege het uitblijven van acute medische zorg gemakkelijker hebben kunnen optreden. Die “bijkomende” letsels hebben het endeldarmletsel riskanter en dus ernstiger gemaakt. De endeldarm is een tijdelijke opslagplaats voor ontlasting, voordat die het lichaam verlaat. Het met veel kracht in tegengestelde richting inbrengen van een aluminium spuitbus van ongeveer 4 cm doorsnede en het vervolgens op- en neerhalen daarvan kan, gelet op wat de algemene ervaring leert, tot scheuring van het weefsel leiden. Daardoor kan ontlasting – als gezegd bestemd om het lichaam te verlaten – in het lichaam (buiten de darmen) komen en tot gevaarlijke infecties leiden. Voor herstel zal een snelle operatie nodig zijn. Die ingreep heeft in dit geval niet snel kunnen plaatsvinden. Uit de verklaringen van aangeefster begrijpt het hof dat, hoewel zij zo uitgeput was dat zij bijna niet meer kon lopen en in haar eigen ontlasting en braaksel lag, pas een ambulance mocht bellen op het moment dat zij een verhaal had verzonnen dat de verdachte buiten schot zou houden.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Dat de verdachte zich van de zorgelijke medische toestand van aangeefster bewust moet zijn geweest blijkt ook al uit de omstandigheid dat, zoals hij heeft verklaard, ook hij vond dat aangeefster naar het ziekenhuis moest.
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam meermalen
, althans eenmaal (telkens)door geweld en/of
(een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
)en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met
(een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
) iemand, te weten[slachtoffer],
(telkens
)heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
(meermalen)
- brengen en
/ofhouden van de penis in de vagina en
/ofanus van die [slachtoffer] en
/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
/of
- brengen en
/ofhouden van een spuitbus
althans een voorwerpin de vagina en
/ofanus van die [slachtoffer] en
/of
het geweld en/of
(een)deandere feitelijkhe
(i)d
(en
)en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met
(een)ander
efeitelijkhe
(i)d
(en
) heeft/hebben bestaan uit het
(meermalen)
-
(kapot
)rukken en
/ofscheuren van de kleding van die [slachtoffer] en
/of
- die [slachtoffer] dwingen zich om te draaien en
/of
-
(met kracht
)duwen
en/of stekenvan een spuitbus in de vagina en
/ofanus van die [slachtoffer] en
/of

(vervolgens) spuiten met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] en/of

- duwen van de penis in de mond van die [slachtoffer] en
/of (vervolgens
)zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
/of
- brengen en
/ofhouden van de penis in de vagina en
/ofanus van die [slachtoffer] en
/of
-
(meermalen
)slaan en
/ofstompen in/tegen het gezicht en
/ofhoofd
althansenhet lichaam van die [slachtoffer] en
/ofsteken en/of snijden in de armen en
/ofbenen
, althans het lichaamvan die [slachtoffer] en
/of
- het die [slachtoffer] beletten de woning te verlaten en
/ofgebruik te maken van haar telefoon;
2.
hij in of omstreeks 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam aan [slachtoffer]
, zijn levengezel,opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door
-
(met kracht
)een spuitbus in de vagina en
/ofanus van die [slachtoffer] te duwen
en/of te steken en/of (vervolgens) met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] de spuitenen
/of
-
(meermalen
)die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en
/ofhoofd
althansenhet lichaam te slaan met pannen en/of een waterkoker
-
met (een) mes(sen) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/ofmet
(een)mes
(sen
)in de armen en
/ofbenen van die [slachtoffer] te snijden en/of te steken en
/oftegen de buik
van die [slachtoffer]te schoppen/trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ter zake van het door het hof vervangen van het woordje ‘
althans’ door ‘
en’(het lichaam) in het 9e gedachtestreepje van feit 1 en het 2e gedachtestreepje van feit 2 subsidiair overweegt het hof dat in dit kader ‘meermalen’ is ten laste is gelegd en dat de tenlastelegging niet uitsluit dat er enerzijds tegen gezicht en hoofd is geslagen en anderzijds tegen het (impliciet subsidiair ten laste gelegde) lichaam is geslagen, welke gevallen het hof beide bewezen acht.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

verkrachting, meermalen gepleegd.

Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een weekend schuldig gemaakt aan het meermalen verkrachten en mishandelen van zijn (ex-)vriendin. Binnen een week nadat hij uit detentie was gekomen, welke hem was opgelegd vanwege zware mishandeling van diezelfde (ex-)vriendin, en terwijl hij in een proeftijd liep, heeft de verdachte het slachtoffer op gewelddadige wijze verkracht door met zijn penis en met een spuitbus in haar vagina en anus binnen te dringen en haar te dwingen hem te pijpen. Daarnaast heeft hij het slachtoffer gedurende dat weekend meermalen met pannen geslagen en met messen bewerkt, waardoor zij fors letsel heeft opgelopen, zoals onder meer blijkt uit de zich in het dossier bevindende foto’s. Door het handelen van de verdachte is daarnaast de endeldarm van het slachtoffer gescheurd waardoor er gelekte ontlasting in de buikholte terecht is gekomen. De verdachte heeft het slachtoffer pas na het weekend in de gelegenheid gesteld om medische hulp in te schakelen. Er volgde een spoedoperatie waarbij het slachtoffer in een kunstmatig coma is gebracht en gehouden en waarbij er een stoma in de buik is aangelegd. Het letsel bleek potentieel dodelijk. Het slachtoffer zal haar leven lang worden geconfronteerd met de littekens die zij door het handelen van de verdachte heeft opgelopen. In haar slachtofferverklaring is treffend verwoord welke gevolgen het handelen van de verdachte voor haar heeft gehad en welke lichamelijke en geestelijke littekens zij met zich zal moeten dragen. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor (het merendeel van) zijn daden en de gebeurtenissen bagatelliseert.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel in het bijzonder in aanmerking genomen de lange tijdsspanne waarbinnen de verkrachting en mishandeling hebben plaatsgevonden, de grove mate van geweldsuitoefening en de bedreigende en vernederende setting waarin de feiten hebben plaatsgevonden, alsmede de ernst van het toegebrachte letsel.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten, waaronder een eerdere zware mishandeling van het slachtoffer in de onderhavige zaak. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De op te leggen maatregel
Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 21 augustus 2017 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door G.H.E. van Hoecke, psychiater.
Van Hoecke heeft gerapporteerd dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft, met name zwakbegaafdheid, alsmede een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Het gedrag van de verdachte werd gestuurd door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn zwakbegaafdheid. Geadviseerd wordt om de verdachte de door hem gepleegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rapporteur schat de kans op agressie hoog in situaties waarin de verdachte zich persoonlijk benadeeld voelt. Het kader van een TBS met voorwaarden zou de verdachte voldoende externe structuur kunnen bieden om zijn gedrag te begrenzen, doch de rapporteur laat in het midden of een TBS met voorwaarden, gezien de ernst van het ten laste gelegde, als proportioneel beschouwd kan worden of dat een TBS met dwangverpleging als enige optie in beschouwing moet worden genomen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 21 augustus 2017 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door drs. J.F.L.M. van Kemenade, gezondheidszorgpsycholoog.
Van Kemenade heeft gerapporteerd dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid, en een ziekelijke stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde leed de verdachte aan zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. De rapporteur concludeert dat de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedden. Geadviseerd wordt de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rapporteur vindt het zorgelijk dat de verdachte nog niet is behandeld en schat, zo lang dat niet het geval is, het risico op recidive hoog. Er is namelijk geen reden om aan te nemen dat er iets veranderd is bij de verdachte. Geadviseerd wordt om de verdachte na afdoening van de detentieperiode een maatregel op de leggen in de vorm van TBS met voorwaarden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2018 is Van Kemenade als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat voor een succesvolle behandeling in het kader van TBS met voorwaarden vereist is dat de verdachte het ten laste gelegde bekent, met name gelet op de bespreking van het delictscenario als onderdeel van de behandeling. Indien de verdachte de feiten niet (op enig moment) zal bekennen, zou slechts TBS met dwangverpleging aangewezen zijn. Daarnaast heeft Van Kemenade verklaard dat het de verdachte ontbreekt aan inzicht in de eigen psychopathologie en dat de vaststelling van de rapporteur dat de verdachte lijdt aan de hiervoor benoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en persoonlijkheidsstoornis door de verdachte zelf terzijde wordt geschoven.
Het hof kan zich vinden in de beschouwingen en conclusies van de deskundigen ten aanzien van de persoon van de verdachte en zijn toerekeningsvatbaarheid, en maakt die tot de zijne.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 20 december 2017 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door S. Revet, reclasseringsmedewerker.
De reclassering plaatst ernstige kanttekeningen bij het opleggen van TBS met voorwaarden, nu de verdachte de verkrachting van het slachtoffer ontkent. Ingeval de verdachte de verkrachting blijft ontkennen en in hoger beroep wel hiervoor wordt veroordeeld, lijkt TBS met voorwaarden niet haalbaar. De verdachte ontkent een groot deel van het hem ten laste gelegde en zal, wanneer hij in het kader van TBS met voorwaarden in een klinische setting wordt geplaatst, vooral voor het geweldsfeit worden behandeld en niet voor de verkrachting. Tevens bestaat de mogelijkheid dat de behandeling hierdoor spaak loopt, wat tot een onwerkbare situatie zal leiden, aldus de reclassering.
Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog geschat. Het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt op hoog/gemiddeld geschat voor het geval de verdachte (tevens) voor het zedendelict wordt veroordeeld, nu onduidelijk is of hij in dat geval zal meewerken aan behandeling. Voorts wordt ingeschat dat er risico op letselschade is voor de (ex-)partner van de verdachte.
Geadviseerd wordt om de verdachte, mocht hij voor alle ten laste gelegde feiten worden veroordeeld, niet in aanmerking te laten komen voor TBS met voorwaarden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2018 is Revet als deskundige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat hem uit gesprekken met de verdachte is gebleken dat deze volhardend is in zijn ontkenning van de verkrachtingen en dat hij die feiten niet zal bekennen. Voor een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden is het echter noodzakelijk dat de verdachte op enig moment de feiten die bewezen worden verklaard bekent. Gelet op deze stand van zaken is het volgens Revet zeer de vraag of behandeling in het kader van TBS met voorwaarden haalbaar is.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte van meet af aan consistent en volhardend heeft ontkend dat hij de verkrachtingen en het merendeel van de mishandelingen van het slachtoffer heeft gepleegd. Ook in hoger beroep is de verdachte bij die ontkenning gebleven.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder de standpunten van de rapporteurs/deskundigen, de consistente ontkenning van de verdachte alsmede zijn gebrek aan inzicht in zijn eigen psychopathologie, acht het hof de kans dat TBS met voorwaarden tot een succesvolle behandeling zou kunnen leiden zo gering - nog daargelaten dat de verdachte in dat geval onbehandeld de maatschappij alsmede een (nieuwe) relatie in zou gaan – dat het hof de maatregel van TBS met voorwaarden in het onderhavige geval niet aangewezen acht.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, daar de veiligheid van anderen, in het bijzonder de veiligheid van het slachtoffer en/of een mogelijke nieuwe relatie van de verdachte, en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van die maatregel eisen. De bewezen verklaarde feiten betreffen beide een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en bij de verdachte bestond tijdens het begaan van die feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Het hof bepaalt voorts dat de op te leggen terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet gemaximeerd is, nu deze wordt opgelegd ter zake van misdrijven (verkrachtingen en zware mishandeling) die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van de persoon, te weten aangeefster.
De op te leggen straf
Voorts acht het hof – gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten – in beginsel de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt evenwel ambtshalve vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de berechting in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen 16 maanden, aangezien het hoger beroep op 28 april 2016 is ingesteld en het eindarrest op 18 juni 2018 – te weten circa 2 jaren en 1,5 maand later - is gewezen. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin, dat in plaats van de overwogen gevangenisstraf van 4 jaren, een gevangenisstraf van na te melden duur zal worden opgelegd.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 50.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 30.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde. Het hof neemt bij de vaststelling van de immateriële schade in het bijzonder mee de duur van de bewezen verklaarde feiten alsmede de omstandigheid dat sprake is van blijvende (lichamelijke) schade bij de benadeelde partij. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 25.000,-, met afwijzing van het overig gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ter zake van de kosten die gemaakt zijn in het kader van de behandeling in eerste aanleg hanteert het hof, overeenkomstig de rechtbank, het tarief zoals dat destijds gold (tarief III, behorende bij een geldswaarde tussen € 20.000,- en € 40.000,-; drie punten, toegekend voor het opstellen van de schriftelijke vordering en het bijwonen van twee inhoudelijke zittingen; € 579,- per punt). Ter zake van de gemaakte kosten in hoger beroep hanteert het hof het liquidatietarief zoals dat per 1 mei 2018 geldt, te weten een bedrag van € 695,- per punt. Het hof kent in dit kader 2 punten toe, voor het bijwonen van twee inhoudelijke zittingen in hoger beroep. Daarmee worden de kosten vooralsnog begroot op
€ 3.127,-.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 25.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2014, onder parketnummer 10-731149-14, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke deel van die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op de grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Gelet op de omstandigheid dat de tijd die de verdachte in de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht de thans aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf - mede gelet op de fictieve datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling - overstijgt en op de aan de verdachte op te leggen maatregel, zijn er naar het oordeel van het hof evenwel termen aanwezig voor afwijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 57, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Bepaalt dat deze terbeschikkingstelling met verpleging niet gemaximeerd is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) ter zake van immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.127,- (drieduizend honderdzevenentwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
160 (honderdzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 22 juli 2015, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2014, onder parketnummer 10-731149-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. M.C.R. Derkx en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juni 2018.