1.2.Voor het jaar 2015 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV en ZVW gedaan naar een verzamelinkomen van € 34.865, in welk bedrag € 21.070 aan inkomsten uit gastouderopvang is begrepen. De Inspecteur heeft conform de aangifte vastgestelde aanslagen opgelegd.
2. Na een uitgebreide tussen partijen in het kader van de bezwaren tegen de aanslagen gevoerde correspondentie heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat de inkomens ter zake van gastouderopvang op € 670 (2014) en € 255 (2015) worden vastgesteld. Belanghebbende heeft laten weten akkoord te gaan. Met inachtneming van die aankondiging heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar voor 2014 de aanslag IB/PVV vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 13.468 en de aanslag ZVW dienovereenkomstig verminderd, voor 2015 de aanslag IB/PVV vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 14.050 en de aanslag ZVW dienovereenkomstig verminderd en beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vergoeding van proceskosten.
3. Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
4. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
5. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 19 oktober 2018. De Inspecteur is verschenen. Van de kant van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 augustus 2018 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres [Y] , [A] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie is de brief op 24 augustus 2018 op het adres van de gemachtigde uitgereikt.
6. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
1. In geschil is of recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
2. [ De Inspecteur] beschikte voor het jaar 2014 over informatie van gastouderbureau [B] waaruit volgde dat het inkomen van [belanghebbende] hoger was dan zij heeft aangegeven en heeft contact opgenomen met [belanghebbende]. Zij heeft [de Inspecteur] vervolgens een op haar naam gestelde jaaropgave 2014 van [B] gemaild waarop een gastoudervergoeding staat van € 40.010. Dat [de Inspecteur] het aangegeven inkomen uit werk en woning met dit bedrag heeft verhoogd bij de aanslag IB/PVV 2014 acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Voor 2015 heeft [de Inspecteur] bij het opleggen van de aanslag de aangifte van [belanghebbende] gevolgd. Het aangegeven inkomen kwam overeen met de informatie waarover [de Inspecteur] beschikte, zodat het volgen van de aangifte niet onzorgvuldig was.
3. [ Belanghebbende] heeft [de Inspecteur] in de bezwaarfase ervan overtuigd dat zij minder inkomen als gastouder heeft genoten dan op de jaaropgaven van [B] staat vermeld. Hierop heeft [de Inspecteur] de aanslagen verlaagd. Van aan [de Inspecteur] te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht acht de rechtbank in de onderhavige zaken geen sprake. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraken op bezwaar zijn bovendien, anders dan [belanghebbende] stelt, uitvoerig gemotiveerd.
4. De beroepen zijn gelet op het voorgaande ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
7. In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten.
8. De Rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid geoordeeld dat de Inspecteur terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Belanghebbende heeft niets aangevoerd dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van het oordeel van de Rechtbank. Het Hof neemt in aanmerking dat, naar de Inspecteur overtuigend uiteen heeft gezet in de verweerschriften in eerste aanleg, welke uiteenzettingen ook aansluiten bij de overige gedingstukken, dat de bezwaren uitsluitend zijn toegewezen vanwege de omstandigheid dat het belanghebbende zelf is die eerst in de bezwaarfase nieuwe, dat wil zeggen bij de Inspecteur niet eerder bekende, informatie heeft verstrekt op grond waarvan de Inspecteur heeft gemeend dat belanghebbende de op de jaaropgaven vermelde inkomsten slechts voor een gering deel heeft ontvangen. Opmerking verdient dat de Inspecteur op de zitting, daarnaar gevraagd, te kennen heeft gegeven dat hij, terugkijkend op de in de bezwaarfase beschikbare gegevens, hoogstwaarschijnlijk niet aan de bezwaren tegemoet zou zijn gekomen.
9. Het hoger beroep is ongegrond.