ECLI:NL:GHDHA:2018:4041

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.221.445/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep in huurrechtzaak met betrekking tot Second Opinion-procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in een huurrechtzaak waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, in beroep ging tegen de Stichting Vestia, vertegenwoordigd door mr. R. van der Hoeff. De zaak is ontstaan uit een geschil dat zijn oorsprong vond in een vonnis van de kantonrechter van 12 juni 2017. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 19 september 2017, waarin een comparitie van partijen werd gelast. Tijdens deze comparitie, die op 15 december 2017 plaatsvond, hebben de advocaten van beide partijen verzocht om een Second Opinion-procedure, waarvoor een SO-formulier werd ingevuld en ondertekend.

Het hof heeft de zaak beoordeeld volgens de regels van de Second Opinion-procedure. De appellant stelde dat de kantonrechter in het bestreden vonnis niet had beslist overeenkomstig zijn verweer in eerste aanleg. Het hof heeft de overwegingen van de kantonrechter overgenomen en deze tot de zijne gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, zonder verdere motivering, zoals vereist door artikel 4.2 van het Second Opinion Reglement.

De appellant, die in het ongelijk is gesteld, is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn beperkt tot het door Vestia betaalde griffierecht van € 716,- en een punt voor salaris advocaat ter waarde van € 894,-. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 januari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.221.445/01
Zaaknummer rechtbank: 5712500 RL EXPL 17-4011
Arrest van 16 januari 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J. Hemelaar te Leiden,
tegen

STICHTING VESTIA,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Vestia,
advocaat: mr. R. van der Hoeff te Rotterdam.

Het geding

Voor het procesverloop tot 19 september 2017 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum (waarin abusievelijk is vermeld dat het bestreden vonnis van 21 juni 2017 dateert; dit moet zijn 12 juni 2017). Bij dat tussenarrest werd een comparitie van partijen gelast. Van deze comparitie, die op 15 december 2017 werd gehouden., is proces-verbaal opgemaakt. Ter comparitie hebben de advocaten namens partijen verzocht om een Second Opinion (SO) procedure en daartoe een SO-formulier als bedoeld in het Second Opinion Reglement (SOR) ingevuld en ondertekend. Het verzoek is toegestaan, waarna arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep volgens de Second Opinion procedure

Met de namens hen verrichte invulling en ondertekening van de SO-formulieren hebben partijen ingestemd met het SOR en worden zij geacht de conclusies als bedoeld in artikel 347 lid 1 Rv te hebben genomen (zie ook de artikelen 3 .3 en 3.4 SOR). De grief van [appellant] bestaat eruit dat de kantonrechter in de rechtbank Den Haag in het tussen partijen gewezen vonnis van 12 juni 2017 (hierna: het bestreden vonnis) niet heeft beslist overeenkomstig zijn verweer in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de door [appellant] ten behoeve van de comparitie overgelegde stukken in eerste aanleg. Het hof neemt de overwegingen van de kantonrechter over en maakt deze tot de zijne. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dit behoeft, gezien artikel 4.2 SOR, geen verdere motivering.
Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Vestia, die ingevolge artikel 4.4 SOR beperkt zijn tot het door Vestia betaalde griffierecht van € 716,- en, nu een comparitie heeft plaatsgevonden, één punt volgens het toepasselijke liquidatietarief, € 894,-.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het bestreden vonnis;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Vestia begroot op € 716,- aan griffierecht en € 894,- voor salaris advocaat;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, M.A.F. Tan-de Sonnaville en M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.