In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in een huurrechtzaak waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, in beroep ging tegen de Stichting Vestia, vertegenwoordigd door mr. R. van der Hoeff. De zaak is ontstaan uit een geschil dat zijn oorsprong vond in een vonnis van de kantonrechter van 12 juni 2017. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 19 september 2017, waarin een comparitie van partijen werd gelast. Tijdens deze comparitie, die op 15 december 2017 plaatsvond, hebben de advocaten van beide partijen verzocht om een Second Opinion-procedure, waarvoor een SO-formulier werd ingevuld en ondertekend.
Het hof heeft de zaak beoordeeld volgens de regels van de Second Opinion-procedure. De appellant stelde dat de kantonrechter in het bestreden vonnis niet had beslist overeenkomstig zijn verweer in eerste aanleg. Het hof heeft de overwegingen van de kantonrechter overgenomen en deze tot de zijne gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, zonder verdere motivering, zoals vereist door artikel 4.2 van het Second Opinion Reglement.
De appellant, die in het ongelijk is gesteld, is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn beperkt tot het door Vestia betaalde griffierecht van € 716,- en een punt voor salaris advocaat ter waarde van € 894,-. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 januari 2018.