In deze zaak betreft het een herstelarrest van het Gerechtshof Den Haag, uitgesproken op 5 maart 2018, in hoger beroep onder rolnummer 22-001470-15h. De zaak betreft een veroordeelde die eerder op 13 december 2017 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 317 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De raadsvrouw van de veroordeelde, mr. M.G.J. Plat, heeft op 27 december 2017 aangegeven dat de veroordeelde de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van 4,5 jaar reeds volledig heeft uitgezeten. Tevens werd er verzocht om de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen op de opgelegde taakstraf.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde 217 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, maar de raadsvrouw overhandigde een detentieoverzicht waaruit bleek dat de veroordeelde in totaal 1050 dagen in voorarrest heeft gezeten. Het hof heeft besloten dat het resterende deel van de tijd in voorarrest in mindering zal worden gebracht op de onvoorwaardelijk opgelegde taakstraf, volgens de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag in voorarrest.
In de herstelbeslissing heeft het hof het dictum van het eerdere arrest verbeterd, waarbij is bepaald dat de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht, eerst in mindering zal worden gebracht op de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, en het resterende deel op de onvoorwaardelijk opgelegde taakstraf. Dit arrest is gewezen door de rechters in meervoudige kamer voor strafzaken, en is uitgesproken in de openbare terechtzitting.