ECLI:NL:GHDHA:2018:483

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
BK-17/00902
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 5 januari 2018, waarbij het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. Belanghebbende had op 24 november 2017 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2017, betreffende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013. De griffier had belanghebbende erop gewezen dat in het hoger beroepschrift niet de gronden van het hoger beroep waren vermeld, en hem de gelegenheid gegeven dit verzuim te herstellen. De brief van de griffier was echter niet door belanghebbende ontvangen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Tijdens de zitting van 28 februari 2018 is belanghebbende niet verschenen, maar heeft hij later verzet aangetekend tegen de uitspraak. Hij betwistte de gang van zaken rondom de bezorging van de brief van 24 november 2017 en stelde dat hij nooit op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om de brief op te halen bij een afhaalpunt. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende in overweging genomen en vastgesteld dat er twijfel was over de gang van zaken rondom de bezorging van de brief.

Het Hof oordeelde dat de eerdere uitspraak van 5 januari 2018 niet in redelijkheid kon worden gehandhaafd, omdat er twijfel bestond over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het verzet werd gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek naar de zaak wordt voortgezet. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00902

Uitspraak van 14 maart 2018

op het verzet van
[X]te [Z] tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1
Belanghebbende heeft verzet gedaan tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige kamer van dit Hof van 5 januari 2018, waarbij het hoger beroep niet‑ontvankelijk is verklaard.
1.2
Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld op de zitting van 28 februari 2018 over het verzet te worden gehoord. Belanghebbende is daar, met mededeling vooraf, niet verschenen.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 24 november 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2017, nr. SGR 17/3267, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013. In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende vermeld dat hij het niet eens is met het ongegrond verklaren van het beroep.
2.2.
De griffier heeft belanghebbende bij brief van 24 november 2017, geadresseerd aan het door belanghebbende opgegeven adres, [Y] te [Z] , erop gewezen dat in het hoger beroepschrift niet de gronden van het hoger beroep zijn vermeld, dat wil zeggen dat belanghebbende niet duidelijk heeft vermeld waarom hij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende is daarbij in de gelegenheid gesteld dit verzuim uiterlijk op 22 december 2017 te herstellen. Verder is in de brief vermeld dat wanneer hij dit verzuim niet heeft hersteld, het hoger beroep niet ontvankelijk kan worden verklaard.
2.3.
PostNL heeft het Hof de volgende informatie over de bezorging van de brief van 24 november 2017 verstrekt. De brief is op 25 november 2017 tevergeefs op het adres van belanghebbende aangeboden. Daarbij is het bericht “We hebben u gemist, wij komen nog een keer” achtergelaten. Twee dagen later, op 27 november 2017, is de brief opnieuw aangeboden. Op verzoek van de persoon die bij die gelegenheid getekend heeft voor de ontvangst van de brief – door PostNL ‘ontvanger’ genoemd en aangeduid als “ [Y] ’ [Z] ”, het adres van belanghebbende – is de brief vervolgens naar de afhaallocatie [A] te [Z] gebracht. Daar was de zending vanaf 28 november 2017 af te halen. Op 13 december 2017 is geconstateerd dat de brief niet was afgehaald en is deze retour gezonden aan de afzender (het Hof).
2.4
De brief van 24 november 2017 is, naar blijkt uit de op de envelop geplaatste datumstempels, op 4 januari 2018 ingekomen bij de griffie van de Rechtbank en vervolgens op dezelfde dag bij de griffie van het Hof. Op de envelop is een sticker geplakt waarop is aangegeven: “Retour” en “niet afgehaald/geweigerd”.

Standpunt belanghebbende

3.1
Belanghebbende heeft de onder 2.3 geschetste gang van zaken in verzet bestreden. Hij stelt de brief van 24 november 2017 nooit te hebben ontvangen; evenmin heeft PostNL bij hem een bericht achtergelaten dat hij de brief op een afhaalpunt kon afhalen. Verder heeft hij PostNL niet verzocht de brief naar een afhaalpunt te brengen, laat staan dat hij een verzoek daartoe heeft ondertekend. Als is verzocht de brief naar een afhaalpunt te brengen – belanghebbende wist noch weet daarvan – is het verzoek gedaan door een hem onbekende persoon die daartoe niet bevoegd was.
3.2
Ter onderbouwing van deze stellingen heeft belanghebbende een e-mail van PostNL klantenservice overgelegd, waarin wordt ingegaan op een klacht van belanghebbende over de bezorging van – kort gezegd - de brief van 24 november 2017. In deze e-mail staat onder meer: “Volgens mijn gegevens is de zending niet afgehaald van de afhaallocatie en is de zending vervolgens retour naar de afzender gegaan”.

Beoordeling van het verzet

4.1
In artikel 8:54 Awb is bepaald dat de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd voor een zitting, het onderzoek kan sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat, onder meer, het beroep kennelijk-niet ontvankelijk is. Deze bepaling geldt ook in hoger beroep (artikel 8:108 van de Awb).
4.2
Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft hij twijfel aan de onder de 2.3. geschetste gang van zaken gewekt. Omdat die gang van zaken ten grondslag ligt aan het door belanghebbende in verzet bestreden oordeel van het Hof dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en van kennelijke niet-ontvankelijkheid slechts sprake is indien daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is (MvT Parl. Gesch Awb II, p. 450
), zal het Hof het verzet gegrond verklaren. Dit betekent dat de uitspraak van het Hof van 5 januari 2018 vervalt en dat het onderzoek van de zaak door het Hof wordt voortgezet in de stand waarin het zich daarvóór bevond.

Proceskosten

5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 14 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.