ECLI:NL:GHDHA:2018:484
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaak en bewijslevering in belastingzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van een onroerende zaak, specifiek een tussenwoning, voor de onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 233.000 per 1 januari 2016, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de woning slechts € 198.350 waard was. De rechtbank had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat geen van beide partijen het van hen verlangde bewijs had geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning berekend op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen, maar de gebruikte rekenprijzen en correctiefactoren waren niet voldoende onderbouwd met objectieve gegevens. De belanghebbende had ook geen overtuigend bewijs geleverd voor de door haar voorgestelde lagere waarde. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 215.000, en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het Hof heeft de heffingsambtenaar opgedragen de griffierechten aan de belanghebbende te vergoeden.