ECLI:NL:GHDHA:2018:486

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
BK-17/00779 t/m BK-17/00785
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over recht op proceskostenvergoeding in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de verzoeken om proceskostenvergoeding zijn afgewezen. De Inspecteur van de Belastingdienst had eerder beslist dat de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot zeven naheffingsaanslagen in de omzetbelasting niet-ontvankelijk waren verklaard. Belanghebbende trok vervolgens de beroepen in en verzocht de Rechtbank om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De Rechtbank oordeelde dat de Inspecteur niet tegemoet was gekomen aan belanghebbende, omdat hij de primaire besluiten had herzien en niet de besluiten waartegen beroep was ingesteld. Dit leidde tot de afwijzing van de verzoeken om proceskostenvergoeding.

In hoger beroep bleef de vraag of belanghebbende recht had op vergoeding van proceskosten in beroep onopgelost. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet in staat was het griffierecht te betalen en dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen recht op proceskostenvergoeding bestond. Het Hof bevestigde dat door het intrekken van de beroepen de niet-ontvankelijkverklaring onherroepelijk was komen vast te staan. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur de beginselen van behoorlijk bestuur had geschonden, werd door het Hof niet ter beoordeling genomen. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-17/00779 t/m BK-17/00785

Uitspraak van 23 februari 2018

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 juli 2017, nummers SGR 16/8164 t/m SGR 16/8166, SGR 16/8169 en SGR 16/8200 t/m SGR 16/8202.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 augustus 2016 beslist dat de bezwaren met betrekking tot een zevental naheffingsaanslagen in de omzetbelasting (belastingbedragen plus verzuimboeten) wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zijn.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Griffierecht is niet geheven.
1.3.
Belanghebbende heeft de beroepen ingetrokken en de Rechtbank verzocht de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
1.4.
De Rechtbank heeft de verzoeken om een proceskostenvergoeding afgewezen.
1.5.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Griffierecht is niet geheven.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 februari 2018 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.
1.8.
Ter zitting is ook de zaak van belanghebbende met het BK-nummer 17/00786 behandeld en met instemming van partijen geldt al wat in de ene zaak is aangevoerd en ingebracht ook voor de andere zaak.

Feiten

2.1.
Blijkens zijn brief van 24 november 2016 is de Inspecteur met betrekking tot de in geding zijnde naheffingsaanslagen volledig aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen.
2.2.
In reactie op die handelwijze geeft belanghebbende bij brief van 30 januari 2017 te kennen: "(…) [De Inspecteur] is hiermee tegemoet gekomen aan [belanghebbende], zoals bedoeld in artikel 8:75a lid 1 Awb. [Belanghebbende] trekt hierom de beroepen gericht tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting met de kenmerken 16/8164, 16/8165, 16/8166, 16/8169, 16/8200, 16/8201 en 16/8202 in, onder het gelijktijdig verzoek om [de Inspecteur] bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten van het beroep te veroordelen. (…)"
2.3.
Het verslag van de bij de Rechtbank op 8 februari 2017 gehouden zitting vermeldt:
"(…)
[De Inspecteur] verklaart dat alle OB-aanslagen op nihil zijn gezet en de beroepen door [belanghebbende] zijn ingetrokken. Omdat er geen belang is meer bij de inhoudelijke behandeling is er geen noodzaak voor het bijwonen van de zitting en is het standpunt dat er maar 1 punt voor vergoeding in aanmerking komt, vermenigvuldigd met een factor 1,5.
De gemachtigde refereert.
[De Inspecteur] verklaart: In de toeslagenzaken is iets mis gegaan. Deze zijn gegrond. Pkv naar mijn oordeel 1 punt maal 1,5. Geldt ook voor de Zvw. Ik wil u nog in overweging geven dat er sprake is van samenhangende zaken.
(…)"
2.4.
Bij brief van 14 september 2017 heeft de griffier van het Hof met betrekking tot het griffierecht meegedeeld voorlopig van mening te zijn dat belanghebbende voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht.

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
2. De beroepen van [belanghebbende] richtten zich tegen besluiten waarbij de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard. Nu [de Inspecteur] niet die besluiten, maar de primaire besluiten heeft herzien, is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] daarmee niet aan [belanghebbende] is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
3. De verzoeken worden daarom afgewezen.
(…)"

Geschil en standpunten

4.1.
In hoger beroep houdt partijen het antwoord op de vraag verdeeld, net als voor de Rechtbank, of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten in beroep.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Beoordeling

5.1.
De financiële gegevens in aanmerking nemend is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet in staat is het griffierecht te betalen. Heffing van griffierecht blijft definitief achterwege.
5.2.
De Rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid geoordeeld dat belanghebbende geen recht op vergoeding van proceskosten in beroep heeft. Het Hof neemt in aanmerking dat door het intrekken van de beroepen de niet-ontvankelijkverklaring ter zake van de bezwaren, nog afgezien dat uit niets blijkt dat de Inspecteur wat dat aangaat op zijn beslissingen is teruggekomen, onherroepelijk is komen vast te staan. De verzoeken om een proceskostenvergoeding komen dus rechtens niet voor inwilliging in aanmerking. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur door het niet toekennen van de gevraagde proceskostenvergoedingen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel, heeft geschonden, staat dan evenmin aan het Hof ter beoordeling.
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 23 februari 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.