In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 34 ontvangen, samen met een verzuimboete van € 158. Na bezwaar werd de boete verlaagd tot € 52, maar de belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de boete en de proceskostenvergoeding die door de Rechtbank was toegekend. De Rechtbank had de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 123, maar de belanghebbende stelde dat dit niet correct was, omdat de gemachtigde ter zitting was verschenen. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2018. Het Hof heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de Rechtbank een omissie had gemaakt in de proceskostenveroordeling. Het Hof heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.732,50, inclusief de kosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep. De Inspecteur is veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten aan de belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar de beslissing inzake de boete is gehandhaafd.