In deze zaak gaat het om de waardering van onroerende zaken, specifiek een golfbaan, door de heffingsambtenaar van de gemeente [Y]. De belanghebbende, [X] B.V., is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die de waarderingen van de onroerende zaken op € 901.000 en € 3.428.000 had gehandhaafd. De heffingsambtenaar had deze waarden vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken, waarbij de waarde van de onroerende zaken als incourant werd aangemerkt. De belanghebbende betwistte de hoogte van de waarderingen en stelde dat de waarde van het clubhuis verlaagd moest worden in verhouding tot de waarde van de terreinen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het geschil zich vooral richtte op de waarde van de terreinen. De Rechtbank had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarden en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om de waarderingen te betwisten. De uitspraak van het Hof werd op 9 februari 2018 openbaar gemaakt, en het Hof heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken.