ECLI:NL:GHDHA:2018:679
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M.P.J.G. Göbbels
- H.P.Ch. van Dijk
- R.M. Bouritius
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2015. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, die in een eerdere strafzaak met parketnummer 09-753332-12 was vrijgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene bij arrest van 13 april 2017 algeheel is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wat betekent dat er geen veroordeling wegens een strafbaar feit is. Hierdoor kan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van het Openbaar Ministerie zal worden afgewezen, gezien de onherroepelijke vrijspraak in de hoofdzaak. Het hof heeft deze vordering beoordeeld en geconcludeerd dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven, omdat het hof zich niet kan verenigen met de eerdere beslissing. Het hof heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel verworpen en het vonnis vernietigd.
De beslissing van het hof houdt in dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien er geen veroordeling is die deze vordering kan rechtvaardigen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontnemingswetgeving, waarbij de rechtsbescherming van de betrokkene voorop staat.