Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Breamark Holding BV,
1.de besloten vennootschap [geïntimeerde 1] BV,
2.de besloten vennootschap Crossline-International BV,
earn-out-formule –, de toepasselijkheid en consequenties van verleende garanties en de (hoofdelijke) aansprakelijkheid voor de schade die Breamark zegt te lijden als gevolg van toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerde 1] en Crossline-International.
in conventiegevorderd dat Breamark wordt veroordeeld aan hen te betalen een bedrag van € 350.000,--, vermeerderd met rente en kosten, beslagkosten daaronder begrepen.
in reconventiegevorderd:
in conventieBreamark uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld (i) aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 345.519,77, vermeerderd met wettelijke handelsrente, (ii) aan [geïntimeerden] de beslagkosten te betalen, (iii) aan de deskundige het restantfactuurbedrag te betalen, (iv) de proceskosten te betalen, en het (v) het meer of anders gevorderde afgewezen.
In reconventieheeft de rechtbank – samengevat – [geïntimeerden] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld (i) aan Breamark € 44.981,60 te betalen, (ii) de proceskosten te betalen en (iii) het meer of anders gevorderde afgewezen.
18 maart 2015 en 30 september 2015 zijn geen grieven aangevoerd. In zoverre is Breamark niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
earn-out-formule. Deze grieven lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
earn-out-formule luidt als volgt:
earn-out-formule tot uitgangspunt een bedrag van drie maal de Ebitda (
Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization)over 2011. De Ebitda is een maatstaf voor de brutowinst van een bedrijf.
earn-out-formule dient de Ebitda 2011 te worden vastgesteld op grond van de door de accountant van de vennootschap geaccordeerde winst- en verliesrekening van Astea over het boekjaar 2011. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de vaste accountant van Astea opgestelde tussentijdse cijfers (waaronder de winst- en verliesrekening over 1 januari 2011 tot en met 30 september 2011) noch de jaarrekening 2011 als uitgangspunt kunnen worden gebruikt ter bepaling van de door Breamark te betalen slottermijn (r.o. 4.32 van het vonnis van 21 november 2012) en dat een andere (als deskundige benoemde) accountant in onderhavig geval voor de vaststelling van die slottermijn (i) dient uit te gaan van de financiële situatie van Astea per 30 september 2011 en per die datum een tussentijdse winst- en verliesrekening opstelt, om deze vervolgens (ii) te extrapoleren naar het einde van het boekjaar, waarbij (iii) alle van het door [geïntimeerden] gebruikelijk gevoerde beleid afwijkende transacties van na 30 september 2011 bij de opstelling van de winst- en verliesrekening buiten beschouwing dienen te worden gelaten, althans genormaliseerd dienen te worden verwerkt (r.o. 4.33 van het vonnis van 21 november 2012).
voortijdigwaren ontslagen, zodat zij in het laatste kwartaal van 2011 niet meer in de gelegenheid waren om de bedrijfsresultaten en de gang van zaken binnen de onderneming te beïnvloeden. Deze ontslagen waren voortijdig omdat – en dit is niet in geschil – partijen (schriftelijk) waren overeengekomen dat [geïntimeerden] tot de afloop van het kalenderjaar 2011 als bestuurders van Astea aan zouden blijven en, meer in het bijzonder, dat zij hun functies als bestuurders van Astea gedurende het boekjaar 2011 zouden voortzetten en uitvoeren op een gelijke wijze (en onder gelijke condities) als die waaronder zij het bestuur over Astea tot het moment van totstandkoming van de overeenkomst hadden uitgevoerd (r.o. 4.32 en 4.33 van het vonnis van 21 november 2012).
inhoudelijkonterecht zijn van de ontslagen (mede) bepalend was voor de door de rechtbank gehanteerde berekeningswijze. Zonder nadere toelichting valt ook niet in te zien waarom dit punt van belang zou zijn voor de berekeningswijze.
“waaraan alsnog uitvoering zou moeten worden gegeven”. Het gaat er bij een beroep op de dividendgarantie dus om of aan deze dividenduitkeringen elk afzonderlijk (i) een aandeelhoudersbesluit ten grondslag ligt dat (ii) niet aan Breamark bekend is gemaakt.
€ 1.301,-- en voor 2010 van € 23.690,--. Daarover is verder vermeld:
“De vaststelling van de jaarrekening 2009 door de vergadering van aandeelhouders heeft inmiddels plaatsgevonden. Het voorstel van de directie om de nettowinst toe te voegen aan de overige reserves is goedgekeurd. Dit voorstel was reeds verwerkt in de jaarrekening. […] Het resultaat van 2010 is ook toegevoegd aan de overige reserves: na deze toevoeging is de gehele overige reserve uitgekeerd als dividend aan de aandeelhouders.”Aan het slot van deze conceptjaarrekening – onder de kop Bestemming van de winst 2010 – is nog vermeld:
“De directie stelt voor om de winst over 2010 ad € 23.690 toe te voegen aan de overige reserves. Vooruitlopend op de vaststelling door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders is dit voorstel reeds in de jaarrekening verwerkt.”Vervolgens is op de aandeelhoudersvergadering van
23 maart 2011 de jaarrekening 2010 vastgesteld overeenkomstig deze conceptjaarrekening. Daar komt bij dat op deze aandeelhoudersvergadering tevens en expliciet het dividend over 2010 is vastgesteld. Uit deze gang van zaken volgt, bezien in samenhang met de uitbetaling van dividend over 2009 en 2010 op 29 maart 2011, dat de aandeelhoudersvergadering het dividend over 2009 en 2010 rechtsgeldig heeft toegekend aan de aandeelhouders. Van een handelen door [geïntimeerden] in strijd met de dividendgarantie is dus geen sprake.
21 november 2012 ten onrechte (i) heeft geoordeeld dat onvoldoende duidelijk is waarop de verwijten van Breamark aan [geïntimeerden] zijn gebaseerd en (ii) het bewijsaanbod van Breamark heeft gepasseerd.
31 oktober 2011 en het aanvoeren van kwalificaties, zoals – bijvoorbeeld – dat er sprake is van een gebrekkige verslaglegging, een onwelwillende houding jegens de aandeelhouder, het voeren van een onvolledig administratie, het opzettelijk opdrijven van de winst 2011 teneinde er zelf van te profiteren etc. Een gestructureerde feitelijke onderbouwing van deze kwalificaties en tot welke conclusies dit dient te leiden, ontbreekt. Debat daarover is dan ook uitgebleven. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat er aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Ook het hof komt tot dit oordeel, op dezelfde grond. Het algemene bewijsaanbod in hoger beroep (memorie van grieven sub 51) ziet niet op voor deze beoordeling relevante feiten en omstandigheden. Daarmee is dit bewijsaanbod niet ter zake dienend en wordt het gepasseerd.
- verklaart Breamark niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Den Haag, Team Handel, van 18 april 2012,
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Den Haag, Team Handel, van 21 november 2012 en 12 augustus 2015;
- veroordeelt Breamark in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 5.213,-- aan griffierecht en € 3.919,-- aan salaris advocaat;
- wijst af het meer of anders gevorderde.