ECLI:NL:GHDHA:2019:1241

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
200.255.720/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van gesloten plaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten plaatsing van een minderjarige, die bijna 18 jaar oud is. De moeder van de minderjarige, die alleen het gezag uitoefent, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een machtiging voor gesloten jeugdhulp was verleend. De moeder betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel, omdat er op dat moment geen behandelplan of behandeling voor de minderjarige was. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoont en in het verleden meerdere keren gesloten is geplaatst. Echter, het hof oordeelde dat de gesloten plaatsing enkel diende om de bewegingsvrijheid van de minderjarige te beperken, zonder dat er een behandeling plaatsvond. Dit is in strijd met de wettelijke vereisten voor gesloten jeugdhulp, die gericht is op behandeling en gedragsverandering. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de gesloten plaatsing afgewezen. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar mondelinge beroep tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, omdat dit niet op de juiste wijze was ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.255.720/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 19-194
zaaknummer rechtbank : C/10/566105
beschikking van de meervoudige kamer van 1 mei 2019
inzake
[appellante] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de minderjarige,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 11 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 maart 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. M.S. Krol, die heeft waargenomen voor de advocaat van de moeder;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de advocaat van de minderjarige.
De raad is met bericht van verhindering niet verschenen.
De moeder en de minderjarige zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de gecertificeerde instelling van 29 maart 2019 met bijlagen, ingekomen op 1 april 2019.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder oefent alleen het gezag uit over de minderjarige.
3.3
Bij beschikking van 16 oktober 2018 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 mei 2019. Bij beschikking van 15 januari 2019 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van vier weken, te weten tot 12 februari 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Rotterdam een machtiging verleend aan de gecertificeerde instelling om de minderjarige met ingang van 12 februari 2019 tot 11 mei 2019 in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de machtiging gesloten jeugdhulp af te wijzen.
4.4
De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De minderjarige is het eens met het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting mondeling beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2019 (zaaknummer C/10/566105). Op grond van artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hoger beroep enkel ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof. Het hof verklaart de moeder ten aanzien van dit beroep dan ook niet-ontvankelijk.
Gesloten plaatsing
5.2
De moeder voert (in het beroepschrift, zoals aangevuld) ter zitting, – kort weergegeven – het volgende aan. Uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschaper blijkt niet dat de minderjarige kort voor het indienen van het verzoekschrift is onderzocht, zoals is voorgeschreven in artikel 6.1.2 lid 6 van de Jeugdwet (Jw). Ondanks dat de minderjarige niet is verschenen bij de afspraak met de gedragswetenschapper had hij opnieuw opgeroepen dienen te worden, gelet op het ingrijpende karakter van de gesloten plaatsing. Het onderzoek is niet onmogelijk geweest, nu de minderjarige zich voor de zitting bij de gedragswetenschapper heeft gemeld. De termijn voor het indienen van de nieuwe instemmingsverklaring is volgens de moeder ruimschoots overschreden. De moeder stelt voorts dat gesloten jeugdhulp een ‘ultimum remedium’ dient te zijn en dat de minderjarige volledig is uitbehandeld. Ook de gedragswetenschapper heeft aangegeven dat de minderjarige geen behandeling krijgt, maar dat de gesloten plaatsing kan helpen om tot rust te komen en dat er aandacht komt voor zijn middelengebruik. Het middelengebruik kan ook aangepakt worden met behulp van een lichtere vorm van jeugdhulp, aldus de moeder. De moeder komt tot de conclusie dat niet aan de voorwaarden voor gesloten plaatsing is voldaan.
5.3
De gecertificeerde instelling voert ter zitting, – kort weergegeven – het volgende aan. De minderjarige heeft een belast verleden met een gewelddadige thuissituatie en wisselingen van primaire opvoeders. De minderjarige is voor het eerst in 2004 onder toezicht gesteld en is sinds 2014 diverse keren gesloten geplaatst geweest. In de crisisplaatsing van [behandelcentrum] , waar hij in 2017 verbleef, heeft de minderjarige ook andere jongeren in aanraking gebracht met drugs als gevolg waarvan hij daar niet kon blijven. Door zijn middelengebruik (cocaïne, drank en wiet) kampt de minderjarige met boosheid en agressie, waardoor zijn moeder, stiefvader, oma en tante hem niet meer aankunnen. Daar komt bij dat de moeder steeds minder beschikbaar is voor de minderjarige omdat zij regelmatig in detentie verblijft. Voorts is bij de minderjarige sprake van wapenbezit en heeft hij in de kerstvakantie met vrienden een auto-inbraak gepleegd. De gecertificeerde instelling stelt dat het doel van de gesloten plaatsing is om de minderjarige een NIFP-onderzoek te laten doen zodat een passende plek voor hem gevonden kan worden. De gecertificeerde instelling concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5.4
De minderjarige is van mening dat een gesloten plaatsing niet in zijn belang is. De minderjarige was bij de gesloten instelling [gesloten instelling] al uitbehandeld. Bovendien is de instemmingsverklaring niet op schrift gesteld en voldoet deze daarmee niet aan de wettelijke vereisten. Daar komt bij dat voor de gesloten plaatsing geen plan van aanpak is opgesteld waardoor de minderjarige niet gemotiveerd was om ergens aan mee te werken. De minderjarige is vrijwillig verschenen op de zitting in eerste aanleg en heeft toen aangegeven bereid te zijn om ambulant mee te werken. Het NIFP-onderzoek dat bij de minderjarige zal worden afgenomen, wordt gedaan in de strafzaak en kan daarom niet leiden tot een gesloten plaatsing in het civiele kader. De minderjarige komt tot de conclusie dat het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling moet worden afgewezen.
5.5
Het hof overweegt het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2, eerste lid, Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2, tweede lid, Jw staat ter beoordeling of:
- er bij de minderjarige sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
- de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.6
Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken van veel zorgen met betrekking tot de minderjarige. De minderjarige heeft ernstige gedragsproblemen, hij heeft verslavingsproblematiek en is veelvuldig in aanraking gekomen met politie en justitie. De ingezette intensieve hulpverlening (in de vorm van [specialistische zorg] en [specialistische zorg] ) en de eerdere gesloten plaatsingen zijn onvoldoende gebleken om de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen in de ontwikkeling naar volwassenheid tegen te gaan. Daarentegen is het hof duidelijk geworden, zoals ook vermeld in de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper, dat van behandeling binnen de gesloten accommodatie geen sprake meer kan zijn, omdat de minderjarige binnenkort de leeftijd van achttien jaar zal bereiken. De gesloten plaatsing zal naar het oordeel van het hof enkel strekken tot het beperken van de bewegingsvrijheid van de minderjarige tot zijn achttiende verjaardag, zonder dat hem behandeling wordt of kan worden geboden. Daarmee ontbreekt naar het oordeel van het hof de juridisch grondslag voor deze verstrekkende vrijheidsbenemende maatregel. Uit de Memorie van Toelichting volgt immers dat gesloten jeugdhulp als doel heeft jeugdigen met ernstige gedragsproblemen te behandelen en een dusdanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat deze jeugdigen weer kunnen participeren in de maatschappij (
Kamerstukken II2012/13, 33684, 3 p. 47). Het argument van de gecertificeerde instelling, dat het NIFP-onderzoek moet worden afgewacht alvorens kan worden overgegaan tot behandeling, maakt dit niet anders. Te meer nu de minderjarige twee weken na de te wijzen beschikking de leeftijd van achttien jaar zal hebben bereikt en uit hoofde van artikel 6.1.2 lid 4 Jw zonder behandelplan niet gesloten geplaatst kan blijven. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de gecertificeerde instelling alsnog dient te worden afgewezen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar mondeling ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2019;
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het verzoek van de gecertificeerde instelling tot het aansluitend op de duur van de spoedmachtiging verlenen van een machtiging voor een verblijf in een gesloten accommodatie voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.R. Salomons, E.A. Mink en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. Z. Vis als griffier, en is op 1 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.