1.7Bij (op dit punt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard) arrest van dit hof van 20 november 2018 in de procedure tussen Unibail en [naam VOF] is de datum waarop de huurovereenkomst tussen Unibail en [naam VOF] zal eindigen op 1 februari 2019 bepaald en is [naam VOF] veroordeeld om uiterlijk op genoemde datum de ruimte aan de [adres 3] te [plaats] te ontruimen, (onder)huurders (zoals [appellante] ) daarbij inbegrepen. Tegen dit arrest is cassatie ingesteld.
2. Bij inleidend verzoekschrift heeft Unibail primair verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren en [appellante] te bevelen het gehuurde binnen een week na de te wijzen beschikking te ontruimen. Subsidiair heeft zij verzocht de afwijkende bedingen in de huurovereenkomst (artikel 3.2 deel I en artikel 3.1 deel II) goed te keuren en [appellante] te bevelen het gehuurde op 10 oktober 2018, althans een week na de te wijzen beschikking, te ontruimen. Aan dit verzoek heeft Unibail ten grondslag gelegd dat het rechtsgevolg van artikel 7:301 lid 2 BW niet tot stand is gekomen omdat het beroep van [appellante] op huurbescherming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en/of misbruik van recht oplevert. De huurovereenkomst is daarom geëindigd en Unibail is niet ontvankelijk in haar verzoek tot goedkeuring.
3. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde na het verstrijken van de twee jaar in beginsel nog doorloopt, maar dat een beroep op huurbescherming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de huurovereenkomst op 31 december 2016 is geëindigd. De kantonrechter heeft [appellante] bevolen, uitvoerbaar bij voorraad, de bedrijfsruimte aan de [adres 2] te [plaats] binnen een week na betekening te ontruimen.
4. In hoger beroep heeft [appellante] verzocht de beschikking te vernietigen en Unibail primair niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot goedkeuring van de afwijkende bedingen en subsidiair het verzoek van Unibail af te wijzen met veroordeling van Unibail in de proceskosten.
5. [appellante] heeft daartoe het volgende aangevoerd. Unibail is ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de procedure niet binnen de door artikel 7:301 lid 3 jo. 7:291 BW vereiste termijn aanhangig heeft gemaakt (grief I). De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat het beroep van [appellante] op huurbescherming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de huurovereenkomst tussen partijen aldus is geëindigd op 31 december 2016 (grief II). De kantonrechter heeft ten onrechte de ontruiming bevolen omdat dit bevel binnen de onderhavige procedure niet toewijsbaar is: het verzoek is niet tijdig en de kantonrechter heeft het goedkeuringsverzoek niet afgewezen (grief III).
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is een huurovereenkomst gesloten voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 december 2016. Vaststaat dat het gehuurde na 30 december 2016 niet is ontruimd waardoor het gebruik van het gehuurde hierdoor langer dan twee jaar duurt. Dan geldt van rechtswege een overeenkomst op de tussen partijen overeengekomen voorwaarden voor vijf jaar, waarop de reeds verstreken twee jaar in mindering komen (artikel 7:301 tweede lid BW). In zoverre komt [appellante] in beginsel een beroep op huurbescherming toe. Het opzij zetten van deze huurbescherming op grond van redelijkheid en billijkheid noopt tot een terughoudende toetsing. Onderzocht moet daarom worden of het beroep op huurbescherming in de onderhavige omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof acht voor de beantwoording van deze vraag de volgende omstandigheden van belang:
- [appellante] was bij het aangaan van de huurovereenkomst op de hoogte van de intentie van Unibail om geen huurbescherming te doen ontstaan en van het feit dat Unibail het gehuurde binnen afzienbare tijd nodig had in verband met een reeds geplande ingrijpende renovatie van het gehele winkelcentrum;
- deze intentie is uitdrukkelijk opgenomen in de huurovereenkomst;
- Unibail heeft bij brief van 30 september 2016 erop gewezen dat de huurovereenkomst op 30 december 2016 zou eindigen;
- Unibail heeft bij brief van 9 maart 2017 erop gewezen dat [appellante] in verzuim was met oplevering van het gehuurde, dat zij gelet op de procedure met [naam VOF] en in afwachting van de uitkomst daarvan niet andermaal de ontruiming heeft aangezegd en dat van stilzwijgende voortzetting van de huurrelatie nimmer sprake kan zijn;
- [appellante] heeft haar beroep op huurbescherming ook niet direct aan Unibail kenbaar gemaakt maar heeft gewacht totdat de termijn van art. 7:301 lid 1 BW was verstreken;
- met [appellante] is een substantieel lage huurprijs overeengekomen, passend bij een huurovereenkomst van korte duur;
- inmiddels is de renovatie van het winkelcentrum zover voortgeschreden dat de locatie van het gehuurde is bereikt, kunnen de werkzaamheden rondom het gehuurde niet langer worden uitgesteld, moeten ter plaatse van het gehuurde roltrappen worden aangebracht en zal oplevering van het herontwikkelde winkelcentrum mogelijk maandenlange vertraging oplopen.
7. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding om [appellante] een beroep op huurbescherming te ontzeggen. Het hof houdt met dit oordeel tevens rekening met de overige omstandigheden van het geval, waaronder ook de door Unibail geschetste belangen van renovatie alsmede met het door [appellante] geschetste financieel belang bij langere voortzetting van het gebruik van het gehuurde. Net als de kantonrechter concludeert het hof dat een beroep op huurbescherming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat het beroep van [appellante] op huurbescherming misbruik van recht oplevert. Grief 2 faalt daarom. Uit het voorgaande volgt dat de huurovereenkomst tussen partijen op 31 december 2016 van rechtswege is geëindigd. Unibail is daarom niet-ontvankelijk in het verzoek tot goedkeuring van afwijkende bedingen.
8. Bij die stand van zaken komt het hof, ook al volgt uit het voorgaande dat [appellante] thans zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, niet toe aan het gevraagde bevel tot ontruiming. Overigens past een dergelijk bevel ook niet binnen het gesloten systeem van de verzoekschriftprocedure (vgl. HR 15 maart 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0177, NJ 1991, 397). De derde grief slaagt dus. Bij bespreking van de eerste grief heeft [appellante] geen belang meer. Datzelfde geldt ook voor het verzoek van [appellante] tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad. 9. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren.