2.1.De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“1. [Belanghebbende] is niet in dienstverband werkzaam als osteopaat en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Op 27 april 2013 heeft [belanghebbende] een suppletieaangifte ingediend voor het eerste kwartaal 2013 en daarbij een te betalen bedrag aangegeven van € 8.927. Op 30 oktober 2013 heeft [belanghebbende] een suppletieaangifte ingediend voor het tweede kwartaal van 2013 en daarbij een te betalen bedrag aangegeven van € 16.517. Per brief aan [de Heffingsambtenaar] van eveneens 30 oktober 2013 heeft [belanghebbende] verzocht om toekenning van een btw‑identificatienummer.
2. Na toekenning van een btw-identificatienummer heeft [belanghebbende] over het derde en het vierde kwartaal van 2014 en het eerste en het tweede kwartaal van 2015 respectievelijk € 6.037, € 10.473, € 8.215 en € 8.517 omzetbelasting op aangifte voldaan. De desbetreffende aangiften zijn steeds binnen de daarvoor geldende termijn ingediend en de betalingen hebben steeds binnen de daarvoor geldende termijn plaatsgevonden.
3. [ De Inspecteur] heeft aan [belanghebbende] de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:
dagtekening Tijdvak bedrag aanslagnummer
27 juni 2013 1e kwartaal 2013 € 8.927 […]
30 november 2013 2e kwartaal 2013 € 16.517 […]
25 oktober 2014 4e kwartaal 2013 € 5.000 [C]
27 november 2014 4e kwartaal 2013 € 9.143 [D]
25 oktober 2014 1e kwartaal 2014 € 5.000 […]
29 januari 2015 1e en 2e kwartaal 2014 € 12.765 […]
4. [ Belanghebbende] heeft bezwaar gemaakt tegen de beide naheffingsaanslagen over het vierde kwartaal van 2013. Het bezwaarschrift is op 17 februari 2015 bij [de Inspecteur] ontvangen.
5. Bij beschikking van 6 maart 2015 is de naheffingsaanslag over het 4e kwartaal 2013, met aanslagnummer [C] , verminderd tot nihil en is de naheffingsaanslag over datzelfde kwartaal met aanslagnummer [D] verminderd tot € 233.
6. Per brief van 19 augustus 2016, bij [de Inspecteur] ontvangen op 23 augustus 2016, heeft [belanghebbende] gevraagd om teruggaaf van omzetbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2015 van respectievelijk € 34.587, € 34.275 en € 16.732.
7. Op 10 november 2016 heeft [belanghebbende] suppletieaangiften over de jaren 2013 en 2014 ingediend waarbij respectievelijk € 34.587 en € 34.275 omzetbelasting werd teruggevraagd.
8. [ De Inspecteur] heeft de in 6 vermelde brief en de in 7 vermelde suppletieaangiften aangemerkt als verzoeken om teruggaaf. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 5 september 2017 heeft [de Inspecteur] de bezwaren en de verzoeken om teruggaaf wegens termijnoverschrijding niet‑ontvankelijk verklaard.
9. Op 2 oktober 2017 heeft [belanghebbende] tegen de uitspraak op bezwaar elektronisch beroep ingesteld. Op 22 maart 2017 heeft [belanghebbende] het beroep gemotiveerd.”
2.2.1.Het Hof neemt de feitenvaststelling van de Rechtbank over en vult deze als volgt aan.
2.2.2.Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 30 oktober 2013, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“Hierbij verzoeken wij u om toekenning van de btw-nummer voor bovengenoemde cliënt, welke werkzaam is als osteopaat. Via zijn organisatie loopt een procedure betreffende de btw-positie, dus onder voorbehoud van de uitkomst van de procedure verzenden wij de aangiften.”
2.2.3.Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 19 augustus 2016, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“De heer [X] heeft over de periode 2013 t/m juni 2015 BTW afgedragen
maar valt onder de vrijstelling, zie bijgevoegde brief.
Aangegeven bedragen:
omzet btw voorbelast afdracht
2013 37316 2729 34587
2014 35551 1276 34275
2015 17802 1070 16732
Hierbij verzoeken wij u om teruggave van deze bedragen.”
2.2.4.Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door osteopaten de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en stelde de Belastingdienst zich op het standpunt dat onder meer de dienstverlening van belanghebbende in de heffing van omzetbelasting diende te worden betrokken.
2.2.5.De Nederlandse Vereniging voor Osteopathie (NVO) heeft voor haar leden, in het kader van een proefprocedure over de vraag of de osteopaatbehandelingen van omzetbelasting zijn vrijgesteld, met de Belastingdienst afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn neergelegd in een vaststellingsovereenkomst (VSO).
2.2.6.Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:744) volgt dat de dienstverlening van belanghebbende onder het bereik van de vrijstelling valt.