Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 18 juni 2019
zaaknummer 200.245.707/01van
Satudarah Motorcycle Club, en de door de rechtbank als onzelfstandige supportclubs aangemerkte
Saudarahen
Supportcrew 999,
het Openbaar Ministerie (Landelijk Parket),
zaaknummer 200.246.219/01van
het Openbaar Ministerie (Landelijk Parket),
Satudarah Motorcycle Club, en de door de rechtbank als onzelfstandige supportclubs aangemerkte
Saudarahen
Supportcrew 999, en de door de rechtbank niet als onzelfstandige supportclub aangemerkte vereniging
Yellow Snakes MC,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
grieven 1 en 2hebben betrekking op de relatie tussen artikel 2:20 BW enerzijds en de grondwettelijke en verdragsrechtelijke bescherming van de vrijheid van vereniging anderzijds. Satudarah voert op verschillende gronden aan dat de bescherming die artikel 8 Grondwet (Gw) aan de vrijheid van vereniging biedt verder strekt dan de bescherming die uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) volgt. Omdat het nationale recht op grond van artikel 53 EVRM prevaleert, dient artikel 2:20 BW aan de Grondwet te worden getoetst. Toetsing aan de Grondwet leidt tot de conclusie dat artikel 2:20 BW niet in overeenstemming is met de Grondwet. Artikel 2:20 BW is bovendien in strijd met artikel 11 lid 2 EVRM, omdat niet is voldaan aan de legaliteitseis.
grief 3voert Satudarah aan dat de beperkingsclausule “in strijd met de openbare orde” zoals neergelegd in artikel 2:20 BW te vaag en polyinterpretabel is. De wetgever heeft in ieder geval nooit het oog gehad op het verbieden van criminele (motor)bendes. De door de rechtbank uitgesproken verbodenverklaring is daarmee in strijd met de bedoeling van de wetgever. Bovendien mag artikel 2:20 BW pas worden ingezet nadat artikel 140 lid 1 Sr is toegepast.
grief 4komt Satudarah op tegen het oordeel van de rechtbank dat Satudarah ten minste tegen een aantal evident zwaarwegende gedragingen verweer had kunnen voeren en dat de rechtbank het door het OM in het verzoekschrift gestelde als onvoldoende gemotiveerd weersproken, als vaststaand moet beschouwen. Satudarah voert aan dat er een onevenwichtigheid bestaat tussen het OM en Satudarah en dat de rechtbank daarom had moeten ingrijpen in de bewijslastverdeling, althans de bewijsrechtelijke lat veel hoger had moeten leggen.
grief 6komt Satudarah op tegen de verwerping door de rechtbank van haar verweer dat een verbodenverklaring geen enkel effect heeft omdat haar leden eenvoudig onder een andere naam de activiteiten van de vereniging kunnen voortzetten.
grief 8voert Satudarah aan dat de rechtbank ten onrechte impliciet heeft overwogen dat de veronderstelde zwijgplicht van leden van Satudarah in strijd is met de openbare orde.
grief 10komt Satudarah op tegen de overweging van de rechtbank dat de geconstateerde inbreuken op de openbare orde door leden van Satudarah aan Satudarah kunnen worden toegerekend.
in het principaal appelvernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarbij niet (i) ook is verstaan dat de verbodenverklaring en ontbinding van Satudarah tevens de onzelfstandige supportclub Yellow Snakes omvat en (ii) voor zover niet is bepaald dat een eventueel batig saldo na vereffening aan de Staat toekomt. De twee grieven die het OM heeft geformuleerd hebben betrekking op deze twee onderwerpen.
In het incidenteel appelvoert Satudarah aan dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling ten gunste van Yellow Snakes, welke vereniging door de rechtbank in het gelijk is gesteld, heeft uitgesproken.
.
Kamerstukken II, 1984-1985, 17 476, nrs. 5-7, p. 3):
Kamerstukken II, 1984-1985, 17 476, nrs. 5-7, p. 9-10):
Kamerstukken II, 1985-1986, 17 476, nr. 12, p. 4):
naeen verbodenverklaring en ontbinding.
Kamerstukken II, 1984-1985, 17 476, nrs. 5-7, p. 4). Indien moet worden geconcludeerd dat ten aanzien van Satudarah is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2:20 BW, is het feit dat de criminele (motor)bendes door de minister niet als voorbeeld zijn genoemd, dus geen gegeven dat aan verbodenverklaring en ontbinding in de weg staat.
effectieveris dan de verbodenverklaring op grond van artikel 2:20 BW leidt reeds daarom niet tot de conclusie dat in afwijking van de wettekst een verbodenverklaring en ontbinding niet kan worden uitgesproken als er niet een (onherroepelijke) veroordeling op grond van artikel 140 Sr is.
Kamerstukken II, 2014-2015, 28 684, nr. 444) waarin is opgenomen dat, naar de toenmalige opvatting van het OM, een veroordeling van (chapters van) zogenaamde OMG’s (Outlaw Motorcycle Gangs) voor deelneming aan een criminele organisatie een noodzakelijke voorwaarde is voor een civielrechtelijk verbod. Ten aanzien van die brief heeft te gelden dat, voor zover die brief inderdaad de opvatting van het OM weergeeft, het OM kennelijk daarin haar visie op de samenhang tussen artikel 2:20 BW en artikel 140 lid 1 Sr. uiteen heeft gezet. Omdat, zoals hiervoor is overwogen, die visie – voor zover die daadwerkelijk inhoudt dat eerst een veroordeling op grond van artikel 140 lid 1 Sr moet worden uitgesproken voordat artikel 2:20 BW aan de orde kan komen – niet strookt met de wet is het OM daaraan niet gebonden en heeft het OM niet de vrijheid verloren een verbodenverklaring en een ontbinding te verzoeken, zonder dat eerst toepassing is gegeven aan artikel 140 lid 1 Sr.
margin of appreciationhebben bij de invulling van de beperkingen op artikel 11 EVRM.
onzelfstandigeonderdelen van Satudarah zijn doet hier niet aan af. Een discussie daarover is in eerste aanleg - anders kennelijk dan in de door Satudarah aangehaalde zaak over de vereniging Bandidos - niet gevoerd, en voor de rechtbank was er dus geen aanleiding het woord “onzelfstandig” aan haar beoordeling toe te voegen.
Kamerstukken II, 1984-1985, 17 476, nrs. 5-7) dat een uitvoerbaarverklaring bij voorraad geen rechtsgevolg zal hebben. Het hof ziet dit rechtsgevolg ook niet, aangezien het enige gevolg van een verbodenverklaring is dat artikel 140 lid 2 Sr. kan worden toegepast, en daarvan eerst sprake kan zijn indien de verbodenverklaring onherroepelijk is. Hoewel Satudarah dus ook niet is geschaad door het feit dat de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is er geen reden die uitvoerbaarverklaring bij voorraad te handhaven. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
Beslissing
zaaknummer 200.245.707/01
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2018,
- bekrachtigt die beschikking voor het overige;
- wijst af het meer of anders verzochte;
zaaknummer 200.246.219/01