De feiten
4. DPW exploiteert sinds december 1993 tankstation De Paal, gelegen aan de Al nabij Twello. [A] (hierna: [A] ) is bestuurder en aandeelhouder van DPW. Tankstation De Paal werd vóór 1993, vanaf 1973, geëxploiteerd door [B] (hierna: [B] ), de vader van [A] .
5. [B] exploiteerde in 1973, en daarvoor, ook tankstation De Parckelaer, gelegen aan de provinciale weg Apeldoorn-Deventer.
6. Vanwege de te verwachten vermindering aan omzet voor tankstation De Parckelaer door de aanleg van de Al, kwam [B] op grond van de Regeling ten aanzien van vergunningen voor benzinestations langs rijkswegen (Stcrt. 1972, 218, hierna: de Toewijzingsregeling) in aanmerking voor een exploitatievergunning voor een benzinestation langs de Al. In het kader van deze Toewijzingsregeling heeft [B] in 1973 het recht tot exploitatie van tankstation De Paal verkregen. Hij is daarmee een zogenaamde ‘toegewezen exploitant’ (elders ook wel aangeduid als ‘gedupeerde handelaar’).
7. Op grond van de Toewijzingsregeling is de vergunning (concessie) voor tankstation De Paal toegewezen aan Esso en waren Esso en [B] gehouden een ‘standaard exploitatiecontract motorbrandstoffen rijkswegen’ te sluiten. De tekst van dit standaard exploitatiecontract is tot stand gekomen in overleg tussen de Staat, de Commissie benzinestations langs rijkswegen en de BOVAG.
8. In september 2011 is de concessie voor tankstation De Paal geveild en overgegaan op Total. Op grond van artikel 13 van de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen zijn de rechten en verplichtingen van Esso voortvloeiende uit het bestaande exploitatiecontract met DPW op Total overgegaan. Total is daarmee rechtsopvolger van Esso.
9. Op 5 oktober 2011 hebben DPW en Total een ‘standaard exploitatiecontract motorbrandstoffen rijkswegen’ gesloten (hierna: het exploitatiecontract). Dit exploitatiecontract komt overeen met het eerdere standaard exploitatiecontract met Esso.
10. Artikel 1 van het exploitatiecontract bepaalt dat de oliemaatschappij (Total) een aan haar in economisch eigendom toebehorend motorbrandstofstation in exploitatie geeft aan de handelaar (DPW), waarbij het station economisch eigendom blijft van de oliemaatschappij.
11. Artikel 4 van het exploitatiecontract luidt:
"Handelaar[hof: hier DPW]
verplicht zich van oliemaatschappij[hof: hier Total]
of van een schriftelijk door oliemaatschappij aangewezen met haar verbonden onderneming te zullen afnemen, gelijk deze verklaart aan gene te zullen leveren, al de gedurende de loop dezer overeenkomst door hem in het station (...) benodigde motorbrandstoffen (...). Afname zal geschieden tegen handelaarsprijzen, te betalen na levering (...).
Onder handelaarsprijs wordt verstaan de prijs waartegen oliemaatschappij ten tijde van levering blijkens zijn prijslijst motorbrandstoffen van dezelfde kwaliteit - in het bevoorradingsgebied waarin het onderhavige station is gesitueerd - algemeen aan gecontracteerde handelaren verkoopt. (...)"
12. In artikel 11 van het exploitatiecontract is bepaald dat de overeenkomst eindigt uiterlijk op 31 december 2020.
13. Artikel 19 van het exploitatiecontract bepaalt dat partijen niet mogen afwijken van de bepalingen van het contract.
14. Total hanteert (evenals voorheen Esso) een algemene landelijke prijslijst, waarop is opgenomen (i) de consumentenadviesprijs voor de verschillende brandstoffen en (ii) de inkoopprijs voor wederverkopers (hierna: de inkoopprijs) voor deze brandstoffen. De prijzen op deze lijst worden tussentijds aangepast.
15. Tot eind jaren tachtig / begin jaren negentig van de vorige eeuw onderhandelde de BOVAG namens alle exploitanten over de door oliemaatschappijen te hanteren marge tussen de inkoopprijs en de consumentenadviesprijs. In verband met Europese mededingingsregels was het daarna niet meer toegestaan om de prijzen centraal via de BOVAG te regelen.
16. Naast tankstation De Paal is [B] tankstation De Parckelaer blijven exploiteren. Op enig moment is de exploitatie van tankstation De Parckelaer overgenomen door [A] via zijn vennootschap Benzinestation De Parckelaer B.V.
17. Total heeft per 1 januari 2013 het recht verworven om brandstoffen te leveren aan tankstation De Parckelaer. In de periode daarvoor was Esso leverancier van De Parckelaer.
18. De Parckelaer is een zogenaamd DODO-tankstation (“dealer owned, dealer operated”), wat inhoudt dat de exploitant tevens economisch eigenaar is van het station.
19. Total, en voorheen Esso, brengen/brachten aan DPW voor De Paal de inkoopprijzen vermeld op de landelijke prijslijst in rekening. De Parckelaer kreeg kortingen op deze inkoopprijzen.
20. In een procedure tussen Esso en DPW voor de rechtbank Zutphen heeft DPW - voor zover hier relevant - gevorderd dat Esso haar onverschuldigd betaalde bedragen terugbetaalt omdat Esso, volgens DPW, op grond van artikel 4 van het tussen hen geldende exploitatiecontract gehouden was om aan DPW motorbrandstoffen te leveren tegen dezelfde prijs als waartegen zij in de periode 1992 tot december 2011 brandstoffen had geleverd aan tankstation De Parckelaer. De rechtbank Zutphen heeft bij vonnis van 6 juni 2012 de vordering van DPW vordering afgewezen op grond van rechtsverwerking.
21. In het daaropvolgend hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 24 juni 2014 (zaaknummer: 200.113.668; ECLI:NL:GHARL:2014:5022, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl) geoordeeld dat de door DPW voorgestane uitleg van het begrip “handelaarsprijs” in artikel 4 van het exploitatiecontract (te weten: Total moet aan DPW motorbrandstoffen leveren tegen dezelfde prijs waarvoor zij levert aan tankstation De Parckelaer) niet kan worden gevolgd, en zij heeft het vonnis van de rechtbank Zutphen daarop bekrachtigd. De overwegingen - voor zover hier van belang - luiden als volgt: "4.6 Het hof ziet aanleiding eerst de door DPW voorgestane uitleg van het begrip handelaarsprijs in artikel 4 van de exploitatieovereenkomst te bespreken. Volgens DPW noopt zowel de letterlijke tekst van genoemde bepaling als toepassing van de Haviltex-maatstaf ertoe dat onder handelaarsprijs dient te worden verstaan de (lagere) prijs die Esso ook in rekening bracht aan De Parckelaer. Esso heeft zulks gemotiveerd betwist.
4.8Het hof neemt bij de uitleg van artikel 4 van de exploitatieovereenkomst in aanmerking dat de exploitatieovereenkomst tot stand is gekomen uit hoofde van de Toewijzingsregeling, welke regeling voorzag in het onder de in de regeling genoemde voorwaarden bij wege van compensatie in exploitatie geven van een langs een destijds nieuwe rijksweg gelegen benzinestation aan een gedupeerde handelaar die als gevolg de aanleg van die rijksweg schade heeft geleden of zal leiden bij de uitoefening van de benzinedetailhandel. De Toewijzingsregeling en, in het verlengde daarvan, de exploitatieovereenkomst heeft derhalve betrekking op gedupeerde handelaren aan wie de exploitatie van een benzinestation werd toegewezen, terwijl de vergunning van het benzinestation werd toegewezen aan de oliemaatschappij, bij wie de (economische) eigendom van het benzinestation berustte. Dat het desbetreffende benzinestation, in navolging van hetgeen Esso hieromtrent heeft aangevoerd, kan worden aangeduid als een zogeheten "CODO-benzinestation" ("company owned, dealer operated"), dan wel dat zulks niet het geval is omdat deze aanduiding ten tijde van de totstandkoming van de Toewijzingsregeling nog niet bestond, naar DPW betoogt, is als zodanig niet van doorslaggevend belang.
4.9Vaststaat dat DPW wat betreft De Paal dient te worden aangemerkt als (rechtsopvolger van) een dergelijke toegewezen gedupeerde handelaar. Vast staat voorts dat zowel de exploitatie als de (economische) eigendom van het benzinestation De Parkelaer, anders dan bij De Paal, berust bij DPW. De Parkelaer kan, naar Esso onweersproken heeft aangevoerd, gelet hierop worden aangeduid als een zogeheten "DODO-benzinestation" ("dealer owned, dealer operated").
4.1In artikel 4 van de tussen Esso en [A] sr. als rechtsvoorganger van DPW met betrekking tot De Paal gesloten exploitatieovereenkomst (…) staat vermeld dat onder handelaarsprijs wordt verstaan: "de prijs waartegen oliemaatschappij op de dag der levering aardolieprodukten van dezelfde kwaliteit in de zone, waar het onderhavige station is gesitueerd, algemeen aan gecontracteerde (rijkswegstation) handelaren verkoopt.(…)" De definitie van het begrip handelaarsprijs in de exploitatiecontracten van 15 december 1986 respectievelijk 23 december 1993 (…) is gelijkluidend, met dien verstande dat het woord "(rijkswegstation)" ontbreekt. Gesteld noch gebleken is echter dat hiermee als zodanig een inhoudelijke wijziging van het begrip handelaarsprijs is beoogd.
4.11Anders dan DPW meent, volgt de juistheid van haar betoog uit de letterlijke tekst van artikel 4 van de exploitatieovereenkomst, noch uit de strekking van die bepaling gelezen in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende Toewijzingsregeling. Nergens wordt immers expliciet bepaald dat met (…) gecontracteerde handelaren (uitsluitend) handelaren worden bedoeld die hun inkoopprijs in vrije concurrentie kunnen bepalen, te weten partijen met een "eigen" tankstation (in de huidige terminologie "DODO's" geheten) en niet (mede) de exploitanten die door enig exploitatiecontract aan een oliemaatschappij waren gebonden (de "nieuwe gedupeerden" zoals DPW alsmede de daarvan te onderscheiden door de oliemaatschappij uitgezochte exploitanten (…). De strekking van de regeling waarvan artikel 4 deel uitmaakt wijst evenmin in die richting. De kennelijke bedoeling van de dwingende bepalingen in die overeenkomst (…) was de bescherming van de economische positie van de exploitanten. Artikel 4 beoogde dan meer in het bijzonder te voorkomen dat oliemaatschappijen de exploitanten die zij kregen toegewezen - en aan wie de regeling, anders dan bij de andere "CODO's" het geval was, een ruime mate van exploitatievrijheid toestond - prijstechnisch slechter zou behandelen dan haar andere afnemers. Omdat ten tijde van het tot stand komen van de regeling geen prijsverschillen bestonden tussen wat thans CODO's en DODO's heten, was er geen reden voor een nader onderscheid, maar het ligt voor de hand dat bij deze bescherming als referentiegroep primair werd gedacht aan de exploitanten die, evenals de "gedupeerden nieuwe stijl", zoals DPW zichzelf aanduidt, die geen eigen station hadden maar aan een oliemaatschappij en (met de corrigerende werking van de onderhandelingsmacht van de BOVAG) haar prijsbeleid waren gebonden. Waaruit blijkt dat de opstellers van de regeling juist uitsluitend de DODO's (…), althans degenen die hun inkoopprijs in volledig vrije concurrentie konden bepalen op het oog hadden, heeft DPW niet kunnen uitleggen. Concrete omstandigheden op grond waarvan DPW niettemin heeft mogen verwachten dat de regeling deze strekking had, heeft DPW niet gesteld, zodat ook de toepassing van het Haviltex-criterium er niet toe kan leiden dat artikel 4 wordt uitgelegd in de door DPW voorgestane zin.
4.12Kern van de zaak is dat de prijzen later, na 1992, wel uiteen zijn gaan lopen, volgens DPW (mede) doordat de onderhandelingspositie van de CODO's (waaronder gedupeerden als DPW) verslechterde door de gewijzigde rol van de BOVAG, die vanwege mededingingsrechtelijke regelgeving niet langer in staat was namens partijen als DPW verhoging/aanpassing van de marges te bedingen. Het is tegen deze divergentie, meer in het bijzonder "het kunstmatig laag houden van de marges" voor CODO's, waartegen DPW ten strijde strekt. Wat van de door DPW in dat verband geuite verwijten en bezwaren verder zij, de toewijzingsregeling en artikel 4 van de exploitatieovereenkomst bieden haar in deze strijd geen wapen, omdat uit die regelingen noch naar de letterlijke tekst, noch naar de strekking, noch bij wijze van redelijke uitleg voortvloeit dat DPW aanspraak kan maken op de prijzen die Esso (na 1992) aan DODO's als De Parckelaer in rekening heeft gebracht. Het ontbreekt aan toereikende aanknopingspunten om aan te nemen dat de opstellers van de exploitatieovereenkomst in 1972 hebben beoogd om te garanderen dat gedupeerden als DPW onder alle omstandigheden, waaronder de huidige, kunnen profiteren van de prijzen die vrije exploitanten (DODO's) op basis van hun specifieke onderhandelingspositie in vrije concurrentie zouden kunnen bedingen. Esso heeft gemotiveerd - en door DPW onvoldoende weersproken - uiteengezet dat en
waarom zij na 1992 de kortingen is gaan toepassen waarmee zij de DODO's per saldo lagere prijzen is gaan rekenen. Esso heeft toegelicht dat zulks in het bijzonder verband hield met het feit dat de contracten met deze exploitanten een kortere looptijd kregen, zodat het voor de oliemaatschappijen niet langer loonde om (een deel van) de investeringen in het tankstation voor hun rekening te nemen. De vrije exploitanten hebben vervolgens, zo begrijpt het hof, hun concurrentiepositie benut om kortingen te bedingen, zulks mede ter compensatie van de ongunstiger positie waarin zij op dit punt, ten opzichte van de CODO's waren komen te verkeren. Dat de positie van DPW (…) weer afwijkt van de andere CODO's is geen reden om anders te oordelen over de uitleg van artikel 4 van de exploitatieovereenkomst. Voor laatstgenoemde exploitanten, wier inkomen door de oliemaatschappij zowel aan de onder- als de bovenzijde is gefixeerd, zijn de inkoopprijzen weliswaar mogelijk van geringer belang dan voor DPW, maar DPW heeft op haar beurt het voordeel dat zij, anders dan deze andere CODO's, haar exploitatie in vergaande mate zelf kan inrichten en dat zij de inkomsten uit de shop mag behouden, hetgeen ook volgens DPW zelf een zeer omvangrijke bron van inkomsten oplevert. Mede in dat licht bezien heeft DPW onvoldoende beargumenteerd dat en waarom de beschermende strekking van meergenoemde regelingen meebrengt dat Esso haar wat betreft de prijsstelling niet als een CODO heeft mogen behandelen. Welke winst Esso met deze prijsstellingen/of bij verkoop van haar rechten realiseert is in dit verband niet van doorslaggevend belang, zo min als de omstandigheid dat Esso in 1972 niet heeft hoeven betalen om haar rechten te verwerven.
4.13De situatie is derhalve deze dat DPW (…) is gebonden aan een specifieke regeling die haar ten opzichte van andere stations zowel specifieke voordelen als nadelen oplevert. Voor zover met deze regelingen is beoogd de gedupeerden te beschermen tegen prijsdiscriminatie, kan niet worden aangenomen dat deze bescherming mede betrekking heeft op de thans ontstane situatie dat bepaalde exploitanten (zo die al onder de in 1972 bepaalde referentiegroep van gecontracteerde handelaren zijn begrepen) op basis van hun van DPW afwijkende (onderhandelings)positie gunstiger voorwaarden zijn gaan bedingen door middel van kortingen op wat tot dat moment als de algemeen gangbare handelaarprijs had gegolden. Er is geen indicatie dat de regeling zo moet worden uitgelegd dat een gedupeerde als DPW, anders dan de overige CODO's, van deze ontwikkeling zou mogen profiteren. Uitgaande van de onvoldoende weersproken toelichting die Esso op deze kortingen heeft gegeven, zou dat betekenen dat DPW (ten opzichte van de andere CODO's) een voordeel verkrijgt dat nu juist mede verband hield met een omstandigheid waarvan DPW (en de andere CODO's) geen last hebben, te weten de kosten verbonden aan het hebben van een eigen tankstation. Die regeling biedt dan ook geen soelaas voor het probleem waarvoor DPW zich sedert 1992 zag gesteld, te weten dat zij (en de overige CODO's) zonder de steun van de BOVAG niet in staat is (zijn) gebleken om te bedingen dat de marges (ter bestrijding van de inflatie en voornoemde prijsverschillen) werden aangepast. Ten overvloede constateert het hof dat de omstandigheid dat [A] zich al die jaren heeft neergelegd bij het verschil in prijsstellingen tussen zijn beide stations (De Paal en De Parckelaer) erop lijkt te duiden dat ook DPW daarvan is uitgegaan.
4.14DPW heeft naar het oordeel van het hof ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat partijen na het sluiten van de eerste exploitatieovereenkomst in 1972 alsnog hebben beoogd voor het begrip handelaarsprijs aan te sluiten bij de prijs die aan exploitanten tevens (economisch) eigenaars van benzinestations als De Parckelaer in rekening wordt gebracht. (…)"
22. Op 1 april 2016 heeft de Hoge Raad het door DPW ingestelde cassatieberoep tegen het hiervoor aangehaalde arrest verworpen onder verwijzing naar artikel 81 lid 1 RO (ECLI:NL:HR:2016:532).