ECLI:NL:GHDHA:2019:1726

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
22-000587-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep na onvoldoende bewijs voor betrokkenheid bij overval en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2018. De verdachte, geboren in 1991 en ten tijde van de zitting gedetineerd, was beschuldigd van een overval op een woning in Rotterdam op 7 oktober 2015, waarbij hij samen met anderen 3 kilogram hennep zou hebben gestolen en vuurwapens in bezit zou hebben gehad. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 11 februari en 12 juni 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 8 jaren eiste.

Het hof heeft de bewijsvoering kritisch bekeken, met name de verklaringen van getuigen en de resultaten van een fotobewijsconfrontatie. De getuigenverklaringen waren inconsistent en de fotobewijsconfrontatie leidde niet tot een herkenning van de verdachte. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te verbinden aan de overval en het wapenbezit. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. Het hof heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en bevolen dat hij onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000587-18
Parketnummer: 10-660008-16
Datum uitspraak: 26 juni 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep gedetineerd in de [P.I.].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 februari 2019 en 12 juni 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen 3 kilogram hennep, in elk geval een (grote) hoeveelheid hennep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- ( met kracht) heeft geslagen (met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)) op het hoofd/gezicht van die [benadeelde partij 1], en/of
- ( op dreigende wijze) een of meer (op (een)) vuurwapen(s) (gelijkend(e) voorwerp(en)) heeft getoond/voorgehouden aan die [benadeelde partij 1], en/of
- met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op (de borst van) die [benadeelde partij 2],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl dit feit de dood van die [benadeelde partij 2] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van (een) pisto(o)l(en) en/of een revolver voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen – in het bijzonder de verklaringen van de getuigen [benadeelde partij 1], [getuige 1] en [getuige 2] in onderlinge samenhang beschouwd – maakt het hof op dat de in de tenlastelegging bedoelde overval in de woning aan de [adres] te Rotterdam op 7 oktober 2015 door een drietal personen is gepleegd. Aangenomen dat twee van de drie overvallers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn, zou de derde overvaller moeten voldoen aan de door getuige [benadeelde partij 1] op pagina 34 van het dossier en de door getuige [getuige 1] op pagina 150 van het dossier opgegeven signalementen. Ofschoon de waarneming van getuige [benadeelde partij 1] voldoende was voor opgave van een signalement, heeft de sequentiële fotobewijsconfrontatie, waarvan de foto van de verdachte deel uitmaakte, geen herkenning van de verdachte opgeleverd. Naar het oordeel van het hof kan de aarzelende aanwijzing van een drietal foto’s, te weten foto’s 1, 2 en 5, immers niet als een herkenning worden beschouwd. Het hof acht de gang van zaken rond het verhoor van de getuige [getuige 1], zoals die blijkt uit het proces-verbaal van verhoor getuige op pagina 821 e.v. van het dossier, waarbij foto’s van de (tatoeages van de) verdachte zijn getoond, zodanig dubieus dat daaraan niet een zo zwaarwegende conclusie kan worden verbonden als de stelligheid van de uiteindelijk genoteerde uitlating van getuige [getuige 1] suggereert. Daarbij komt dat getuige [getuige 1] in zijn verklaring op pagina 150 van het dossier spreekt over een “tatoeage achter zijn rechteroor, zwart en rood ingekleurd, ongeveer 8cm bij 5cm. Ik denk de letter ‘D’ of ‘B’ of iets. Staken twee dingen uit iets van rondjes of kroontjes, waar het niet is ingekleurd. De belijning was zwart”, terwijl de dialoog op pagina 822 van het dossier kennelijk uitsluitend betrekking heeft op een tatoeage achter het linkeroor van de verdachte waarover getuige [getuige 1] tot dan toe niet had verklaard en van de herinnering waaraan de authenticiteit niet op voorhand kan worden aangenomen. Bovendien vergt toekenning van bewijswaarde aan de herkenning van de tatoeage van een bom achter het linkeroor van de verdachte nog een oordeel over de aanwezigheid van de gestelde kleur rood in die tatoeage, waarvoor de kwaliteit van de zich in het dossier bevindende fotoafdruk (op pagina 829) naar het oordeel van het hof bepaald ontoereikend is. Het hof gaat dan ook aan dit bewijsmiddel voorbij.
Het dossier voor het overige overziend, moet het hof vaststellen dat ieder direct bewijs dat de verdachte deel uitmaakte van het trio dat de overval in de woning heeft gepleegd ontbreekt. Het hof acht de belastende en op zichzelf vraagtekens oproepende gegevens die zijn ontleend aan telecommunicatiegegevens en overige data onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een situatie die vraagt om een aannemelijke verklaring van de verdachte, zodat het hof om die reden niet toekomt aan een oordeel over de aannemelijkheid van het door de verdachte opgegeven alibi, wat daar verder ook van zij.
Alles overwegende acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de derde dader van de op 7 oktober 2015 gepleegde overval is geweest, zodat hij van het onder 1 ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken. Dientengevolge acht het hof evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op voornoemde datum (tezamen en in vereniging met (een) ander(en)) een of meer vuurwapen(s) voorhanden heeft gehad, zodat de verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Het hof heeft de voorlopige hechtenis van verdachte per 14 juni 2019 opgeheven en bevolen dat verdachte onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In eerste aanleg heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 368.866,-, de gevorderde proceskosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 301.101,-. Derhalve is de vordering in hoger beroep aan de orde tot een bedrag van € 67.765,-, de gevorderde proceskosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Proceskosten [benadeelde partij 2]
Nu de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, ziet het hof geen aanleiding de gevorderde proceskosten toe te kennen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. O.E.M. Leinarts en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier
mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 juni 2019.