Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 10 september 2019
[naam 1] Infra B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(1.1) Heel kort samengevat gaat het hierbij om het volgende.
(1.2) [appellante] en [naam 2] zijn aannemers.
[appellante] heeft op 13 mei 2013 een aannemingsovereenkomst gesloten met de Gemeente [naam gemeente] voor de vervanging van het riool en aanverwante werkzaamheden in de omgeving van het [adres] te [naam gemeente] (hierna:
[Project X]). [appellante] heeft een deel van dit werk in onderaanneming uitbesteed aan [naam 2] , een en ander volgens de specificaties als vermeld bij de feiten in het bestreden vonnis. Op enig moment zijn er problemen ontstaan over de uitvoering van en de betaling aan door [naam 2] verricht meerwerk.
(1.3) [appellante] heeft op 11 november 2013 een aannemingsovereenkomst gesloten met de Gemeente [naam gemeente] voor de reconstructie van grond- en leidingwerk in de [naam buurt] te [naam gemeente] (hierna:
[project Y]). [appellante] heeft dit werk in onderaanneming uitbesteed aan [naam 2] , een en ander volgens de specificaties als vermeld bij de feiten in het bestreden vonnis. Op enig moment zijn er tussen partijen problemen ontstaan over de uitvoering en de betaling van het door de [naam 2] verrichte werk.
(1.4) Hierop heeft [naam 2] [appellante] gedagvaard en bij de rechtbank in hoofdsom een vordering van € 106.277,98 ingesteld in verband met het [Project X] en een vordering van € 10.673,01 in verband met het [project Y] . De rechtbank heeft [appellante] (in conventie) in hoofdsom veroordeeld tot betaling aan [naam 2] van € 25.730,50 in verband met het [Project X] te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten, beslagkosten en proceskosten. De vordering van [naam 2] is voor het overige afgewezen.
(1.5) [appellante] heeft in eerste aanleg in reconventie een vordering ingesteld, die grotendeels overeenkomt met de hierna geformuleerde vordering van [appellante] in hoger beroep. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
Zowel in [Project X] als in [project Y]al het voornoemde onder verrekening van hetgeen [appellante] aan [naam 2] dient te betalen.
“Geïntimeerde, hierna ook te noemen: “Brussaard q.q.”, heeft kennis genomen van de memorie van grieven, ingediend op de roldatum van 3 april 2018, van de zijde van appellante, hierna ook te noemen: “ [appellante] ”.Brussaard q.q. erkent het daarbij gestelde en refereert zich aan het oordeel van uw gerechtshof.Brussaard q.q. verzoekt daarbij de proceskosten in deze zaak te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.MET CONCLUSIE: tot referte!”Verdere beoordeling van het hoger beroep.
Gelet op de erkenning door de curator van de juistheid van het door [appellante] gestelde, betekent dit dat hiermee de grondslag aan de toegewezen vorderingen van [naam 2] (in conventie) is komen te ontvallen. Deze zullen daarom alsnog worden afgewezen. De (reconventionele) vorderingen van [appellante] in hoger beroep zullen gelet op voornoemde erkenning worden toegewezen.
Beslissing
opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat [naam 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de aannemingsovereenkomst van 30 mei 2013;
- ontbindt partieel de aannemingsovereenkomst van 30 mei 2013, voor zover betrekking hebbend op de nakoming (herstel) van de gebreken onder I, II en III;
- stelt vast dat [appellante] ter zake van dit project opeisbaar van [naam 2] te vorderen heeft de navolgende bedragen:
- verklaart voor recht dat [naam 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de aannemingsovereenkomsten van 17 januari 2014 ( [naam buurt] Oost) en 5 september 2014 ( [naam buurt] Noord);
- ontbindt partieel de aannemingsovereenkomsten van 17 januari 2014 inzake [naam buurt] Oost en 5 september 2014 inzake [naam buurt] Noord, voor zover betrekking hebbend op de nakoming (=herstel) van de gebreken onder ID 015, 026, 028, 035, 036, 051, 055,069;
- stelt vast dat [appellante] ter zake van dit project opeisbaar van [naam 2] te vorderen heeft de navolgende bedragen:
- al het voornoemde, voor zover nog aan de orde, onder verrekening van hetgeen [appellante] aan de curator/ [naam 2] dient te betalen.
- veroordeelt de curator ( [naam 2] ) in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 3 mei 2017 in conventie begroot op € 1.248,-- aan griffierecht en € 3.062,84 aan salaris advocaat en in reconventie begroot op € 2.486,75 aan salaris advocaat;
- veroordeelt de curator ( [naam 2] ) in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 84,13 aan kosten uitbrenging appeldagvaarding, € 1.684,-- aan griffierecht en € 3.161,-- aan salaris advocaat en op
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.