ECLI:NL:GHDHA:2019:2683

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
22-002895-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op krantenbezorgster met poging tot afpersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld voor doodslag en poging tot afpersing. De verdachte heeft op 13 mei 2016 in Rotterdam de krantenbezorgster [slachtoffer 1] met een mes dodelijk verwond, terwijl hij kort daarvoor [slachtoffer 2] had geprobeerd af te persen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, als gevolg van een ernstige psychiatrische stoornis. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging. Het hof heeft de verdachte echter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat de pijn van de nabestaanden heeft vergroot. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 885,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002895-17
Parketnummer: 10-730060-16
Datum uitspraak: 16 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden (PPC) te 's-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
8 en 29 november 2017, 16 januari 2019 en 2 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, waarbij is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Tot slot is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat zijn vordering, nu de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk werd verklaard, in hoger beroep niet meer aan de orde is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 mei 2016 tot en met 20 mei 2016 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (op of omstreeks 13 mei 2016) meermalen, althans éénmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de nek/hals, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] (op 20 mei 2016) is overleden;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2016 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de Pasteursingel, althans een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van sigaretten en/of geld, in elke geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen sigaretten en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- meermalen, althans éénmaal (met kracht) een/de arm(en), althans het lichaam, en/of de kleding van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of (vervolgens) vastgehouden en/of
- meermalen, althans éénmaal aan die [slachtoffer 2] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "heb je sigaretten, geef sigaretten" en/of "heb je geld, geef mij geld", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans éénmaal (met kracht) tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, en voorts dat aan de verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling, met verpleging van overheidswege.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 impliciet primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft uitvoerige bewijsoverwegingen in het vonnis opgenomen. Het hof kan zich grotendeels met deze overwegingen verenigen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zal het hof deze overwegingen opnieuw opnemen, daar waar nodig aangepast en aangevuld.
1.1.
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en omdat deze door de verdediging ook niet zijn betwist als vaststaand worden aangemerkt en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 13 mei 2016 kwam om 05:14 uur een melding bij de politie binnen van [slachtoffer 2] die vertelde kort daarvoor in Rotterdam bijna te zijn overvallen door een man. Die man had hem, zo blijkt uit de later die ochtend afgelegde verklaring van [slachtoffer 2], op de Pasteursingel te Rotterdam stevig bij zijn rechterbovenarm en kraag vastgepakt en geld en sigaretten geëist. Toen [slachtoffer 2] zei niets bij zich te hebben, had de man hem losgelaten. Daarop is [slachtoffer 2] zo snel mogelijk de Grieksestraat, een zijstraat van de Pasteursingel, in gelopen. Toen hij daar liep, hoorde hij een geluid alsof er een fiets viel en tegelijkertijd hoorde hij een vrouw gillen. Hierop heeft [slachtoffer 2] 0900-8844 gebeld.
Om 05:16 uur kwam er nog een melding binnen bij de meldkamer, te weten van [getuige 1]. Hij vertelde aan de politie dat er een vrouw - die hij kende als krantenbezorgster - op straat lag op de Pasteursingel en dat hij veel bloed zag.
Om 05:20 uur kwam de politie ter plaatse op de Pasteursingel. Daar troffen zij een zwaargewonde vrouw aan. Deze vrouw bleek later [slachtoffer 1] te zijn. Op 20 mei 2016 is zij in het Erasmus Medisch Centrum overleden.
Bij onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] heeft arts en patholoog V. Soerdjbalie-Maikoe zeven letsels aangetroffen, die het intreden van de dood verklaren. De letsels bestaan onder andere uit:
- een snij-/steekletsel van 9,5 centimeter over de hals;
- een snij-/steekletsel van 3 centimeter aan het behaarde hoofd achterwaarts/de nek. Het steekkanaal liep door de huid, weke delen aan de nek rechts, de halsspieren rechts, de weke delen tussen het achterhoofdsgat en de eerste halswervel rechts, door het wervelkanaal, met klieving van het ruggenmerg op halsniveau over circa 1,5 centimeter lengte.
Er is uitgebreid DNA-onderzoek verricht, te weten aan de nagels van [slachtoffer 1], op goederen aangetroffen op de plaats delict en in de kamerwoning van de verdachte, met onder andere de volgende resultaten.
In de bemonsteringen van de nagels van [slachtoffer 1] zijn DNA-nevenkenmerken van een man aangetroffen. Bij vergelijking van deze nevenkenmerken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige DNA-profielen van personen is een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte. Dat betekent dat de verdachte één van de celdonoren kan zijn van het DNA in de bemonsteringen. Ten aanzien van een van de bemonsteringen is een vergelijkend DNA-onderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn ten minste één miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [slachtoffer 1], de verdachte en één of twee willekeurige onbekende perso(o)n(en), dan wanneer het afkomstig is van [slachtoffer 1] en twee of drie willekeurige onbekende personen.
Op de plaats delict is op de Pasteursingel een bebloede damesjas aangetroffen, welke toebehoorde aan [slachtoffer 1]. Op de achterzijde van de jas zijn, op de bovenzijde van de rechterbovenarm (het hof begrijpt: de bovenzijde van de rechtermouw), een afgeleid DNA-hoofdprofiel van een vrouw en DNA-nevenkenmerken van een man aangetroffen. Er is een vergelijkend DNA-onderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en de verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en een willekeurige onbekende man.
Daarnaast is op de plaats delict op de Pasteursingel een deodorantbus aangetroffen. Op de drukknop van die spuitbus is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt van het DNA-profiel van de verdachte. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Verder is bij de doorzoeking van de kamerwoning van de verdachte een hoody in beslag genomen, met op de binnenzijde van de onderrand een spoor met bloed. Dit spoor is bemonsterd. Uit het DNA-onderzoek volgt dat de bemonstering een afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Daarnaast bevat de bemonstering DNA-nevenkenmerken die afkomstig kunnen zijn van [slachtoffer 1]. Uit aanvullend DNA-onderzoek is gebleken dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met de afgeleide combinatie van DNA-nevenkenmerken kleiner is dan één op één miljard.
Ook het vest dat [slachtoffer 2] droeg toen hij op 13 mei 2016 op de Pasteursingel werd vastgepakt door de man die geld en sigaretten van hem eiste is onderzocht op DNA-sporen. Een bemonstering van de bovenzijde van de rechtermouw bevatte een DNA-mengprofiel, dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer 2], de verdachte en minimaal vijf onbekende personen.
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte is gebleken dat deze telefoon op 13 mei 2016 tussen 01:31:59 uur en 04:39:36 uur gebruik heeft gemaakt van zogenaamde KPN UMTS cellen die ook vanuit de woning van de verdachte aan de [adres] te bereiken zijn. Op 13 mei 2016 tussen 04:42:11 uur en 04:50:57 uur maakte de telefoon gebruik van cellen die onder andere te gebruiken zijn vanaf de plaats delict op de Pasteursingel. Uit de metingen is tevens gebleken dat deze laatste cellen niet te gebruiken zijn vanaf de woning van de verdachte.
1.2
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, zoals verwoord in zijn op schrift gestelde requisitoir, gevorderd dat het hof wettig en overtuigend zal bewezen verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1, impliciet subsidiair, ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer 1] en aan de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing van [slachtoffer 2].
1.3
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig zijn schriftelijke pleitaantekeningen – primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van de DNA-onderzoeksresultaten niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Er verbleven immers met enige regelmaat dakloze personen bij de verdachte, aan welke personen de verdachte ook zijn kleding uitleende, zodat de DNA-sporen van de verdachte en [slachtoffer 1] via indirecte overdracht, bijvoorbeeld doordat een dakloze logé de hoody van de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten heeft gedragen, kunnen zijn overgedragen.
1.4
Bewijswaardering
Zoals eerder vermeld staat vast dat kort voor 05:14 uur een man heeft getracht [slachtoffer 2] te beroven en dat [slachtoffer 1] op 13 mei 2016 even voor 05:16 uur door [getuige 1] zwaargewond op de Pasteursingel werd aangetroffen. Eveneens staat vast dat [slachtoffer 1] op 20 mei 2016 aan de steek- en snijverwondingen is overleden. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken en of hij degene is geweest die [slachtoffer 2] heeft geprobeerd af te persen. Daartoe bespreekt het hof allereerst de resultaten van het DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), waarna het hof toekomt aan het overige bewijs.
DNA-matches ten aanzien van de verdachte
Tijdens het forensisch onderzoek zijn op vier plaatsen DNA-sporen gevonden die de verdachte in verband brengen met [slachtoffer 1]. Het gaat dan om DNA-sporen van de verdachte in de bemonsteringen van de op de plaats delict aangetroffen deodorantbus en op de jas en onder de nagels van [slachtoffer 1]. Verder is er op de in de kamer van de verdachte aangetroffen hoody een DNA-spoor aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer 1]. Gelet op de door de forensische deskundigen uitgevoerde bewijskrachtberekeningen van de verschillende aangetroffen sporen, zoals die hiervoor onder 1.1 en in de bewijsmiddelenbijlage zijn opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof ervan uit dat de op de deodorantbus en de jas en de onder de nagels aangetroffen DNA-sporen biologische sporen zijn die afkomstig zijn van de verdachte en dat de op de hoody aangetroffen DNA-nevenkenmerken van [slachtoffer 1] afkomstig zijn.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de vier DNA-sporen delictgerelateerd zijn. Het hof overweegt hierover als volgt.
Het DNA van de verdachte op de jas van [slachtoffer 1] is aangetroffen op de achterzijde van de jas, de bovenzijde van de rechtermouw. Op de achterzijde van die mouw zijn tevens drie steekbeschadigingen aangetroffen en op diezelfde locatie zijn op de bovenarm en rug van [slachtoffer 1] drie steekwonden aangetroffen. Hieruit volgt dat het DNA van de verdachte in de buurt van de steekbeschadigingen is gevonden. Het hof gaat er daarom van uit dat dit spoor delictgerelateerd is.
Hetzelfde geldt voor het DNA van de verdachte dat in de bemonstering van de vingernagels van [slachtoffer 1] is aangetroffen, gelet op de algemene ervaringsregel dat iemand die wordt aangevallen zich veelal zal proberen te verdedigen met zijn of haar handen, met overdracht van DNA van de belager als mogelijk gevolg.
Ook ten aanzien van het op de hoody aangetroffen DNA-spoor concludeert het hof dat het, nu uit niets is gebleken dat de verdachte en [slachtoffer 1] elkaar kenden of elkaar eerder hebben ontmoet, redelijkerwijs niet anders kan dan dat ook dit spoor delictgerelateerd is.
De deodorantbus betreft een verplaatsbaar object waar alleen een DNA-profiel van de verdachte op is aangetroffen, maar niet duidelijk is of de deodorantbus is gebruikt bij de aanval op [slachtoffer 1]. Het kan dan ook niet zonder meer als delictgerelateerd spoor worden aangemerkt. Toch is het DNA-spoor in samenhang met de andere DNA-sporen bezien wel van belang, omdat het bijdraagt aan de overtuiging dat de verdachte op de plaats delict is geweest.
Naar de suggestie van de verdediging dat een dakloze logé van de verdachte via indirecte overdracht DNA-sporen heeft overgedragen doordat die persoon verdachtes hoody ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten heeft gedragen, is in hoger beroep onderzoek gedaan. Het dossier, en meer in het bijzonder de rapportage van B. Kokshoorn d.d. 23 september 2019, biedt geen ondersteuning voor een dergelijk alternatief scenario. Uit de voormelde rapportage blijkt dat de resultaten van het in de onderhavige zaak uitgevoerde onderzoek naar humane biologische sporen en DNA op de nagels en de jas van [slachtoffer 1] en op de hoody van de verdachte
veel waarschijnlijkerzijn wanneer de verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken, waarbij de verdachte de hoody droeg, dan wanneer een onbekende persoon het slachtoffer heeft gestoken en daarbij de hoody droeg. Uit het dossier komen ook overigens geen aanknopingspunten naar voren voor een scenario waarin iemand anders dan de verdachte het slachtoffer heeft gestoken. Het hof acht het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk en gaat voorbij aan alle overige theoretisch denkbare mogelijkheden van indirecte DNA-overdracht die door de verdediging zijn geopperd.
Het hof concludeert, alles afwegende, dat de voormelde DNA-sporen reeds tot de conclusie kunnen leiden dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft aangevallen en gestoken en daarmee uiteindelijk dodelijk heeft verwond.
Daar komt echter nog het volgende bij.
Telecomgegevens
De verdachte maakte gebruik van een telefoon met [telefoonnummer]. Uit de TEMS-metingen, zoals hiervoor onder 1.1 besproken, is gebleken dat de telefoon van de verdachte op 13 mei 2016 tussen 04:42 uur en 04:50 uur cellen aanstraalde die wel vanaf de plaats delict op de Pasteursingel, maar niet vanaf de woning van de verdachte te bereiken zijn. Aangezien de verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon nooit uitleent, gaat het hof er op grond van de historische verkeersgegevens van uit dat de verdachte kort voor de ten laste gelegde feiten niet thuis, maar in de nabijheid van de plaats waar die delicten hebben plaatsgevonden was. Dat maakt het naar het oordeel van het hof zeer wel mogelijk dat de verdachte ook in de korte tijd na 04:50 uur op de Pasteursingel was.
[slachtoffer 2]
Dat de verdachte daadwerkelijk op de plaats delict was die vroege ochtend blijkt ook uit het volgende. [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij, kort nadat hij bijna was overvallen door een man, een fiets hoorde vallen en tegelijkertijd een vrouw hoorde gillen. De plek waar hij bijna is beroofd ligt slechts zo’n 20 meter van de plaats waar [slachtoffer 1] is aangetroffen. Daarnaast is er uit bemonstering op de rechtermouw van het vest van [slachtoffer 2] een DNA-mengprofiel verkregen. Het DNA in dit mengprofiel afkomstig kan zijn van [slachtoffer 2], de verdachte en minimaal vijf onbekende andere personen. De plek waar het mengprofiel is aangetroffen betreft de plaats waar [slachtoffer 2] is vastgepakt door de man die hem trachtte af te persen. In samenhang bezien met de DNA-sporen van de verdachte die zijn aangetroffen bij [slachtoffer 1] plaatst ook dit DNA-spoor de verdachte op de plaats delict, zodat ook dit DNA-spoor bijdraagt aan het bewijs dat het de verdachte is geweest die zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, terwijl de overige hiervoor besproken DNA-sporen en telecomgegevens eveneens bijdragen aan het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde.
Conclusie
Het hof is alles afwegende en samenvattend van oordeel dat de uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheden inhoudende dat:
  • [slachtoffer 2] kort vóór 05:14 uur is belaagd op de Pasteursingel;
  • [slachtoffer 2] vlak daarna een fiets hoorde vallen en tegelijkertijd gegil van een vrouw heeft gehoord, waarna hij om 05:14 uur de politie heeft gebeld;
  • [slachtoffer 1] vervolgens door [getuige 1] kort vóór 05:16 uur zwaargewond is gevonden op de Pasteursingel;
  • DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen op de nagels en de jas van [slachtoffer 1], op een op de plaats delict aangetroffen deodorantbus en op het vest van [slachtoffer 2];
  • DNA-sporen van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen op een in de kamerwoning van de verdachte aangetroffen hoody;
  • de telecomgegevens de telefoon van de verdachte om 04:50 uur plaatsen in de buurt van de plaats delict, terwijl de verdachte heeft verklaard zijn telefoon nooit uit te lenen,
in onderling verband beschouwd en daarmee elkaar versterkend het bewijs leveren dat het de verdachte is geweest die zowel [slachtoffer 2] heeft geprobeerd af te persen, als vlak daarna [slachtoffer 1] heeft aangevallen met een mes.
Het hof acht het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt verworpen.
V
oorwaardelijk verzoek verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het (voorwaardelijke) verzoek gedaan tot het laten verrichten van nader onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van dactyloscopische sporen op de op de plaats delict aangetroffen deodorantbus, indien het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde mocht komen.
Het hof wijst dit verzoek af, nu uit het proces-verbaal van 22 augustus 2016 (bladzijde 39 e.v. van het proces-verbaal forensische opsporing TGO Pasteur, in het bijzonder bladzijde 57) blijkt dat het door de raadsman verzochte onderzoek reeds is verricht, welk onderzoek heeft uitgewezen dat geen bruikbare dactyloscopische sporen op de deodorantbus zijn aangetroffen. Het hof acht het (opnieuw) verrichten van een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 13 mei 2016 tot en met 20 mei 2016 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althansopzettelijk
, (op
of omstreeks13 mei 2016
)meermalen
, althans éénmaal (met kracht
)met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,in het hoofd en
/ofde nek/hals, althans in het lichaam
,van die [slachtoffer 1] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1]
(op 20 mei 2016
)is overleden;
2.
hij op
of omstreeks13 mei 2016 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de Pasteursingel,
althans een openbare weg,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van sigaretten en
/ofgeld,
in elke geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen sigaretten en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
-
meermalen, althans éénmaal (met kracht
)een
/dearm
(en), althans het lichaam,en
/ofde kleding van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt
en/of vastgegrepenen
/of (vervolgens
)vastgehouden en
/of
-
meermalen, althans éénmaalaan die [slachtoffer 2] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "heb je sigaretten, geef sigaretten" en
/of"heb je geld, geef mij geld",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans éénmaal (met kracht) tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geduwd,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen – die als bijlage aan dit arrest zijn gehecht - zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte en motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, door [slachtoffer 1] op een zeer gewelddadige wijze om het leven te brengen. De verdachte heeft het slachtoffer, toen zij in de vroege ochtend bezig was met haar krantenwijk, met een mes in onder meer haar hals en nek gestoken. Dit handelen van de verdachte kan niet anders dan als gruwelijk worden bestempeld. De verdachte heeft het slachtoffer daarmee beroofd van haar meest waardevolle bezit: haar leven. Hierbij heeft hij haar twee kinderen op een afschuwelijke wijze hun moeder ontnomen. Zij zullen hun moeder, bij wie zij ten tijde van het ten laste gelegde nog inwonend waren en op wie zij veel steunden, voor altijd moeten missen. Dit zal ongetwijfeld een grote negatieve impact op hun verdere leven hebben.
Ook heeft de verdachte met zijn handelen de andere nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de zus van [slachtoffer 1] – zoals namens haar voorgelezen ter terechtzitting in hoger beroep – blijkt dat de gewelddadige dood van [slachtoffer 1] de nabestaanden diep heeft geraakt.
Een strafbaar feit als dit veroorzaakt daarnaast ook grote en heftige gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Het hof rekent het de verdachte tot slot aan dat hij geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn handelen heeft genomen. Hiermee heeft de verdachte de pijn en het verdriet van de nabestaanden vergroot.
Daarnaast heeft de verdachte zich, kort voordat hij [slachtoffer 1] heeft aangevallen, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer 2]. De verdachte heeft hem stevig bij zijn kleding vastgepakt en geld en sigaretten geëist. Met zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer gevoelens van angst bezorgd. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij zich op geen enkele manier rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en dat hij zich kennelijk uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen behoeftes.
Justitiële documentatieHet hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Rapportages ten aanzien van de verdachte
Het hof heeft gelet op een omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 6 maart 2017, opgemaakt door F.R. Kruisdijk, psychiater en R. Haveman, GZ-psycholoog, beiden als deskundigen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC).
Het hof heeft voorts in het bijzonder acht geslagen op de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 28 juni 2018, opgemaakt door E.A. Kuiper, arts-assistent in opleiding tot psychiater (onder supervisie van F.R. Kruisdijk, psychiater) en G.M. Jansen, GZ-psycholoog, allen als deskundigen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC).
De rapporteurs hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdende is aan de ernstige en chronische psychiatrische stoornis schizofrenie in combinatie met een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is er ook sprake van gedragsproblematiek, waarbij in combinatie met het justitiële verleden gedacht kan worden aan een gedragsstoornis en/of een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Schizofrenie, zo overwegen de deskundigen, is een psychiatrische stoornis met een structureel karakter en een chronische beloopvorm. Dat de verdachte in de periode van het ten laste gelegde – als gevolg van die psychiatrische stoornis – een psychotische episode doormaakte, is volgens de deskundigen zeer waarschijnlijk, nu de verdachte zich in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde aan zijn behandeling onttrok en hij – naar alle waarschijnlijkheid – een lange periode geen antipsychotische medicatie gebruikte. Ook gedroeg de verdachte zich in diezelfde periode agressief jegens willekeurige personen, waaronder ook zijn behandelaren, welk gedrag – nu er bij de verdachte een verband is geconstateerd tussen psychose en agressie – ook duidt op het bestaan van een psychose ten tijde van het ten laste gelegde. Bovendien zijn ook de – kort na het ten laste gelegde in het kader van een vrijwillige opname afgelegde - verklaringen van de verdachte, die kort gezegd inhouden dat hij sinds een maand – dus vanaf 2 weken voor het ten laste gelegde – last had van demoniserende onmenselijke aliengeluiden die hem boos maakten, dat hij het idee had dat er een complot gaande was en dat hij stemmen hoorde die hem prikkelden om agressief te worden, een sterke aanwijzing voor het bestaan van een psychose bij de verdachte in de ten laste gelegde periode. Tot slot gebruikte de verdachte ook regelmatig cannabis in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde, welk gebruik bij de verdachte een bekende voorspeller is voor psychotische ontregeling.
Nu volgens de deskundigen, gelet op het voorgaande, duidelijk is dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een psychotische episode doormaakte en het motief voor het plegen van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, volledig onbekend is gebleven, achten de rapporteurs het zeer waarschijnlijk dat de verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, onder invloed van psychotische symptomen pleegde. Deze psychotische toestand waarin de verdachte verkeerde heeft verdachtes keuze- en handelingsvrijheid ten tijde van het ten laste gelegde fors verminderd. Er kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld dat de stoornis allesoverheersend, onontkoombaar en uitputtend het ten laste gelegde bepaalde, zodat de deskundigen niet adviseren om het ten laste gelegde in zijn geheel niet toe te rekenen aan de verdachte, maar adviseren om het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Volgens de rapporteurs heeft de verdachte wel enig besef van zijn stoornis, maar een beperkt inzicht in het risico op gewelddadig gedrag. Wanneer een psychose zich aandient en ontwikkelt, kan de verdachte defensief en agressief reageren op hem vermeend bedreigend onheil en het risico bestaat dat een willekeurige voorbijganger, op vooralsnog onnavolgbare wijze, in verdachtes psychotische wereld wordt betrokken, waarbij de agressie wordt gericht naar deze persoon. Er bestaat, zo concluderen de rapporteurs, buiten een beveiligde klinische omgeving een hoog en snel optredend risico op recidive op een soortgelijk delict (indien bewezen), waarbij een persoon levensgevaarlijk gewond kan raken of kan overlijden aan de gevolgen van de door de verdachte uitgeoefende agressie.
De rapporteurs achten – vanwege het hoge recidiverisico in combinatie met het chronische invaliderende psychotische beeld – een langdurige klinische behandeling in een gespecialiseerde forensische en beveiligde setting geïndiceerd. Alleen een hoog beveiligde kliniek kan voldoende veiligheid bieden indien de verdachte wederom een psychose ontwikkelt. Concluderend adviseren de rapporteurs aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een behandeling in een minder stringent kader – zoals bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden – is, gelet op verdachtes geringe motivatie voor behandeling, de te verwachten moeizame samenwerking en het benodigde beveiligingsniveau, door de rapporteurs niet overwogen.
De op te leggen maatregel
Op grond van de voormelde bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen E.A. Kuiper en G.M. Jansen, welke conclusies het hof overneemt, is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten lijdende was aan een ziekelijke stoornis als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, te weten schizofrenie in combinatie met een stoornis in het gebruik van cannabis. Voorts is het hof – met de deskundigen – van oordeel dat die ziekelijke stoornis de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde zodanig hebben beïnvloed, dat het bewezen verklaarde hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Daarnaast is het hof, gelet op hetgeen de voormelde gedragsdeskundigen van het PBC dienaangaande hebben aangegeven, van oordeel dat sprake is van een aanzienlijk gevaar voor herhaling van soortgelijk gewelddadig gedrag.
Anders dan de raadsman subsidiair heeft betoogd, ziet het hof, gelet op de voormelde bevindingen en conclusies van de deskundigen Kuiper en Jansen, onvoldoende aanknopingspunten om de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde
volledigontoerekeningsvatbaar te beschouwen, zodat het tot ontslag van alle rechtsvervolging strekkende verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar.
Gelet op de ernst van de feiten – misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld - en gelet op hetgeen hiervoor omtrent de persoon van de verdachte en het daarmee samenhangende gevaar voor herhaling is overwogen, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zowel het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling als een verpleging van overheidswege eist.
Het hof bepaalt voorts dat de op te leggen terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet op voorhand is gemaximeerd, nu deze onder meer wordt opgelegd ter zake van een misdrijf (feit 1) dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De op te leggen straf
Alles overwegende is het hof voorts van oordeel dat naast TBS met dwangverpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Op het plegen van dergelijke zeer ernstige strafbare feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Nu het hof, anders dan de rechtbank, tot de conclusie komt dat de bewezen verklaarde feiten slechts in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend - welke omstandigheid het hof bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft meegewogen - komt het hof tot oplegging van een gevangenisstraf die lager is dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. Het hof merkt daarbij op dat een en ander niet betekent dat het hof de bewezen verklaarde feiten als minder ernstig beschouwt.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat (naast de op te leggen TBS-maatregel) een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er thans onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig zijn dan wel dat de situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan de orde is.
Het hof is van oordeel dat de ernstige bezwaren, evenals de gronden, die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis van de verdachte thans nog onverkort aanwezig zijn en voorts dat – gelet op de op te leggen straf en maatregel – de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv zich niet voordoet. Het hof wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis dan ook af.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 885,- aan materiële geleden schade en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag van € 20.885,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 885,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat de vordering voor wat betreft de eerder gevorderde immateriële schade niet wordt gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, zoals deze ter beoordeling aan het hof voorligt, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet anders dan met een beroep op vrijspraak en een beroep op ontslag van alle rechtsvervolging betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 885,-, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van de [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 885,00 (achthonderdvijfentachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 885,00 (achthonderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
5 december 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. A.L. Frenkel en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 oktober 2019.