ECLI:NL:GHDHA:2019:2760

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-002861-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake wapenbezit en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, een stroomstootwapen en het plegen van diefstal van een auto. De feiten vonden plaats op 13 maart 2018 in Rotterdam, waar de verdachte in een woning twee vuurwapens en een stroomstootwapen voorhanden had. Daarnaast was hij betrokken bij de diefstal van een Mini Cooper S Countryman in Schiedam. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het Openbaar Ministerie stelde hoger beroep in tegen het vonnis. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien zijn recidivestaat en de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend achtte. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten. Het hof weigerde de vordering tot gevangenneming van de verdachte, maar legde wel de gevangenisstraf op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de gevaren van het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002861-18
Parketnummer: 10-700083-18
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 25 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Rotterdam (in een woning/pand, gelegen aan het [adres]) twee, althans een of meer, wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten - een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Heckler & Koch, type USP, kaliber 9x19mm),
en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk merk Glock, type 26, kaliber 9x19mm,
met voor dat/die wapen(s) geschikte munitie, voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf/deze misdrijven nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Rotterdam (in een woning/pand, gelegen aan de [adres 2]) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een pistoolmitrailleur (merk: CZ, type: Skorpion Evo 3, kaliber: 9x19mm),
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte munitie) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 24 kogelpatronen (merk: GECO, kaliber: 9x19mm)
en/of
een voor dit wapen geschikte geluiddemper,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Rotterdam (in een woning/pand, gelegen aan de [adres 2]) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk: FEG, type: PA-63 (Atilla), kaliber: 7.65mm br.)
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte munitie) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 kogelpatronen (kaliber: 7.65mm br., merk: Sellier & Bellot) en/of 7 kogelpatronen (kaliber: 7.65mm br., merk: CBC),
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2017 tot en met 9 november 2017 te Schiedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (Mini Cooper S Countryman, kenteken [x]), geparkeerd staande op of nabij het Albert van Raalteplein, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2017 tot en met 13 maart 2018 te Schiedam en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een auto (Mini Cooper S Countryman, kenteken [x], voorzien van vals kenteken [y]) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door diefstal, althans enig (ander) misdrijf verkregen goed betrof.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2, 3 en
5 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2019 heeft het hof kennisgenomen van de “akte partiële intrekking rechtsmiddel” d.d. 7 februari 2019. De akte behelst de mededeling dat het Openbaar Ministerie het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2018 met parketnummer
10-700083-18 partieel wenst in te trekken, te weten met betrekking tot de feiten 2, 3 en 5.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte bij einduitspraak gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks13 maart 2018 te Rotterdam (in een woning
/pand, gelegen aan het [adres]) twee
, althans een of meer,wapen
(s
)als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Heckler & Koch, type USP, kaliber 9x19mm
),
en
/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk merk Glock, type 26, kaliber 9x19mm,
met voor
dat/die wapen
(s
)geschikte munitie, voorhanden heeft gehad, zulks terwijl tijdens het plegen van
dit misdrijf/deze misdrijven nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4.
hij op
of omstreeks13 maart 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,

terwijl tijdens het plegen van deze misdrijven nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

4.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een huis twee vuurwapens met bijbehorende munitie en een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt een groot gevaar voor de samenleving en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Dat geldt in het bijzonder voor de aangetroffen vuurwapens. Dat dit risico niet denkbeeldig is, blijkt wel uit het feit dat de samenleving met grote regelmaat wordt geconfronteerd met schietincidenten in het gewone openbare leven, bijvoorbeeld het uitgaansleven, maar ook overdag, alsmede met liquidaties in het criminele circuit.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2019, waaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten reeds vaker onherroepelijk is veroordeeld voor het overtreden van de Wet wapens en munitie en wel tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Die eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw met het bezit van vuurwapens in te laten.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, in samenhang bezien met de recidivestaat van de verdachte, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof ziet in hetgeen de advocaat-generaal ter onderbouwing van de door haar gevorderde straf heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de verdachte een hogere straf dan door de rechtbank is opgelegd op te leggen. Daarbij weegt mee dat het hof het aannemelijk geworden acht dat de verdachte bezig is zijn leven een wending ten goede te geven. Een gevangenisstraf voor de duur als door de advocaat-generaal is gevorderd zou die positieve ontwikkelingen doorkruisen.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Gelet op de hoogte van de opgelegde straf zal het hof de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 43a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2019.