ECLI:NL:GHDHA:2019:2761

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-000444-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafbaarheid van een psychotische verdachte na bedreiging van agenten en poging tot dwang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1957 op de Nederlandse Antillen, werd beschuldigd van bedreiging van agenten en poging tot dwang. De feiten vonden plaats op 30 juni 2018 in Rotterdam, waar de verdachte met een mes en een schaar dreigde en agenten bedreigde. Tijdens de rechtszittingen werd vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten psychotisch was, lijdend aan schizofrenie van het gedesorganiseerde en paranoïde type. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat de feiten hem niet konden worden toegerekend vanwege zijn geestelijke toestand. De verdachte was inmiddels opgenomen in een kliniek en volgde een ambulante behandeling. Het hof besloot dat er geen aanleiding was voor de oplegging van een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, omdat de verdachte zich vrijwillig aan de behandelvoorwaarden hield en er geen direct gevaar meer was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000444-19
Parketnummer: 10-127299-18
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (destijds Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1957,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
25 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen verklaard, is de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten ontslagen van alle rechtsvervolging en is aan de verdachte de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis) voor een termijn van één jaar opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Rotterdam [agent 1] en/of [agent 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [agent 1] en/of [agent 2] een mes te tonen en/of (met kracht) een mes in de richting van die [agent 1] en/of [agent 2] te gooien;
2.
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [agent 3], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [agent 3] en/of derden, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten verdachte te helpen om naar het buitenland te gaan, immers
- is verdachte naar de servicebalie gelopen van het politiebureau en/of
- heeft verdachte gezegd "Jij moet mij helpen naar het buitenland te gaan" en/of "Als je mij niet helpt ga ik naar buiten en ga ik iemand neersteken zodat ik aangehouden word", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- heeft verdachte toen daar een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, getoond en/of op de balie, althans voor die [agent 3], neergelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Rotterdam, een ander, te weten [agent 3], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [agent 3] en/of tegen derden,
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, te weten het aanhoren van zijn, verdachtes, dreigende mededeling en/of (af)dwingende gedrag en/of het tonen van een steekwapen door
- naar de servicebalie van het politiebureau te lopen en/of
- te zeggen "Jij moet mij helpen naar het buitenland te gaan" en/of "als je mij niet helpt ga ik naar buiten en ga ik iemand neersteken zodat ik aangehouden word", en/of
- toen daar een schaar te tonen en/of op de balie te leggen voor die [agent 3],
althans door woorden en/of gedragingen van gelijke aard en strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard en dat de verdachte ter zake van die feiten zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof om na te melden redenen geen aanleiding ziet aan de verdachte de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) op te leggen. Het hof komt overigens ook tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks30 juni 2018 te Rotterdam [agent 1] en
/of[agent 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door die [agent 1] en
/of[agent 2] een mes te tonen en
/of (met kracht
)een mes in de richting van die [agent 1] en
/of[agent 2] te gooien;
2.
hij op
of omstreeks30 juni 2018 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [agent 3], door
geweld of enige andere feitelijkheid en/of doorbedreiging met geweld
of enige andere feitelijkheidgericht tegen
die [agent 3] en/ofeenderde
n, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten verdachte te helpen om naar het buitenland te gaan,
immers
-
is verdachtenaar de servicebalie
isgelopen van het politiebureau en
/of
- heeft
verdachtegezegd "Jij moet mij helpen naar het buitenland te gaan" en
/of"Als je mij niet helpt ga ik naar buiten en ga ik iemand neersteken zodat ik aangehouden word"
, althans woorden van gelijke aard of strekkingen
/of
-
heeft verdachtetoen daar een schaar
, althans een scherp en/of puntig voorwerp, getoond en/ofop de balie
, althansvoor die [agent 3]
,heeftneergelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1.

bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;

2.

poging tot een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon van de verdachte is een aantal rapporten opgemaakt. Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport d.d. 19 oktober 2018 opgemaakt door drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog. Volgens de rapporteur is de verdachte een chronisch psychotische man die ondanks het gebruik van anti-psychotische medicatie psychotische verschijnselen blijft vertonen. Er is sprake van desorganisatie in denken en gedrag, achterdochtswanen, impulsief gedrag en ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Op grond van de beschikbare medische informatie komt de rapporteur tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het gedesorganiseerde en paranoïde type. Volgens de rapporteur is vanwege het op de voorgrond staande psychiatrisch toestandsbeeld niet vast te stellen of bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er zijn aanwijzingen voor stoornissen in cannabis-, alcohol- en cocaïnegebruik.
Omdat geen duidelijk delictscenario met de verdachte besproken kon worden, is in het onderzoek van de rapporteur niet precies duidelijk geworden op welke wijze de problematiek van de verdachte heeft doorgewerkt in de hem ten laste gelegde feiten. Uit de beschikbare gerechtelijke stukken komt evenwel duidelijk naar voren dat de verdachte psychotisch was ten tijde van die feiten, zodat in de visie van de rapporteur kan worden geconcludeerd dat de problematiek van de verdachte bestond ten tijde van de ten laste gelegde feiten en dat de problematiek dusdanig ernstig van aard was dat het bepalend was voor zijn gedrag en handelen. De rapporteur adviseert om de verdachte de hem ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
Naast bovengenoemd rapport heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een op 2 juli 2018 opgesteld reclasseringsadvies en van een op 25 oktober 2018 uitgebracht reclasseringsadvies. Uit het rapport d.d.
2 juli 2018 volgt (onder meer) dat de gemeente Rotterdam op 27 juni 2018 een spoedprocedure voor het aanvragen van een rechterlijke machtiging (hierna: RM) in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (hierna: BOPZ) was gestart.
Voorts volgt uit het dossier dat de verdachte zowel tijdens zijn politieverhoor op 30 juni 2018 als tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 2 juli 2018 onsamenhangende verklaringen heeft afgelegd.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en de inhoud van bovengenoemd Pro Justitia rapport voldoende is komen vast te staan dat er bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat die feiten hem wegens die stoornis niet kunnen worden toegerekend.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde niet strafbaar is en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Overwegingen ten aanzien van de maatregel ex artikel37 WvSr
De rechtbank heeft overeenkomstig het advies van de rapporteur Keppel aan de verdachte de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar opgelegd.
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een maatregel ex artikel 37 WvSr niet opportuun is, nu uit de door de verdediging ingebrachte stukken blijkt dat de verdachte zich thans vrijwillig aan de behandelvoorwaarden houdt die hem eerder in het kader een voorwaardelijk opgelegde RM waren opgelegd en er op dit moment mitsdien geen sprake meer lijkt te zijn van een direct gevaar.
Juridisch kader
In artikel 37, eerste lid, WvSr is bepaald dat de rechter kan gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Feiten en omstandigheden
Met het oog op het beantwoorden van de vraag of aan de in artikel 37 WvSr gestelde voorwaarden is voldaan, stelt het hof op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
Op 30 juni 2018 kwam de verdachte bij de servicebalie in het politiebureau Doelwater te Rotterdam. Verbalisant [agent 3] hoorde de verdachte het volgende zeggen: “Jij moet mij helpen naar het buitenland te gaan. Als je mij niet helpt ga ik naar buiten en ga ik iemand neersteken, zodat ik aangehouden word”. Terwijl de verdachte dit zei, pakte hij een schaar en legde die op de balie. De verdachte liep daarop schreeuwend weg. [agent 3] hoorde dat de verdachte het over neersteken had en dat hij weg wilde uit Nederland. [agent 3] zag dat de verdachte iets kleins, vermoedelijk een mes of kleine schaar, in zijn rechterhand had. Vanwege het agressieve gedrag van de verdachte en zijn onvoorspelbare gedrag vroeg [agent 3] via zijn portofoon de verdachte in de gaten te houden en hem te controleren.
Op 30 juni 2018 omstreeks 08.40 uur zagen de verbalisanten [agent 2] en [agent 1] de verdachte voor de Albert Heijn aan de Coolsingel te Rotterdam staan. Zij zagen dat de verdachte op een afstand van ongeveer vijf meter van hen vandaan stond. Zij zagen dat de verdachte met zijn rechterhand een mes naar hen toegooide dat vervolgens met grote snelheid op hen afkwam. Het mes ging op buikhoogte langs hen heen. Daarop hielden zij de verdachte aan.
Diezelfde dag omstreeks 15.00 uur is de verdachte gehoord. Uit het proces-verbaal van verhoor volgt dat de verdachte tijdens zijn verhoor een onsamenhangend verhaal had verteld in een brabbelende toon die niet te verstaan was.
Op 2 juli 2018 is de verdachte voorgeleid aan de rechter-commissaris. Ook bij de rechter-commissaris heeft de verdachte een onsamenhangende verklaring afgelegd. De vordering inbewaringstelling is toegewezen, omdat de rechter-commissaris het aannemelijk achtte dat de verdachte tot de vermoedelijk begane feiten was gekomen onder invloed van psychische en/of psychosociale problemen, waarvoor op dat moment nog geen oplossing was gevonden.
Op 10 juli 2018 heeft de raadkamer van de rechtbank Rotterdam de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van dertig dagen bevolen.
Op 26 juli 2018 heeft de raadkamer van de rechtbank Rotterdam – na een daartoe strekkend verzoek van de officier van justitie – de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bevolen, met ingang van het moment waarop de verdachte krachtens RM zou worden opgenomen in een daartoe aangewezen kliniek voor de duur van zijn verblijf in die kliniek. Daaraan heeft de raadkamer nog een aantal bijzondere voorwaarden verbonden. Hoewel de voorlopige hechtenis van de verdachte ook naar het oordeel van het hof tot dat moment zonder meer gerechtvaardigd was, was inmiddels een (beter) alternatief voorhanden waarmee het van de verdachte uitgaande gevaar tot aanvaardbare proporties kon worden teruggebracht.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 18 januari 2019 volgt dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg in psychiatrisch ziekenhuis [x] verbleef.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2019 is met betrekking tot de verdachte een voorwaardelijke RM verleend, met de voorwaarde dat de verdachte zich onder behandeling zou stellen van een behandelaar overeenkomstig een overgelegd behandelplan.
Volgens een op 4 september 2019 aan de raadsman verzonden e-mailbericht van P. de Groot, als verpleegkundig specialist GGZ werkzaam bij Antes, verblijft de verdachte momenteel in een beschermde woonvorm van Antes GGZ. De verdachte krijgt een ambulante behandeling van het ambulante GGZ team. Omdat zijn behandelaars geen direct gevaar meer zagen, hebben zij in overleg met de verdachte de RM op 25 juli 2019 laten verlopen. De verdachte houdt zich op vrijwillige basis aan de hem opgelegde voorwaarden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2019 heeft de raadsman bevestigd dat de verdachte zich vrijwillig aan de aan hem opgelegde voorwaarden houdt en dat hij nog steeds bij Antes verblijft. De verdachte krijgt één keer per maand een depot door middel van een injectie.
Het hof heeft aan de hand van een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2019 vastgesteld dat de verdachte na het plegen van de onderhavige feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Oordeel hof
Nu het hof reeds heeft geoordeeld dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend, rijst de vraag of er sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 37, eerste lid, WvSr.
Uit hetgeen het hof hierboven heeft vastgesteld leidt het hof af dat aan de verdachte op 25 januari 2019 een voorwaardelijke RM is verleend. Omdat zijn behandelaars geen direct gevaar meer zagen, hebben zij – in overleg met de verdachte – de RM op 25 juli 2019 laten verlopen. De verdachte lijkt zich thans op vrijwillige basis aan de hem opgelegde voorwaarden te houden. In dat kader verblijft hij nog steeds in een beschermde woonvorm van Antes en krijgt hij één keer per maand een depot geïnjecteerd.
Dat de verdachte zich aan eerder opgelegde voorwaarden houdt, vindt ook steun in de omstandigheid dat de verdachte na de pleegdatum van de onderhavige feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op de hiervoor geschetste ontwikkelingen sinds de bewezenverklaarde feiten, thans niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het WvSr, nu in de gegeven situatie niet langer gezegd kan worden dat de verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Het hof ziet derhalve – met de advocaat-generaal en de verdediging - geen aanleiding de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te gelasten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2019.