5.5.In het taxatierapport van [de Heffingsambtenaar] is de kapitalisatiefactor onderbouwd door middel van de zogenoemde top-down methode (waarbij rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten gedeeld worden door de huurwaarde daarvan). De vergelijkingsobjecten zijn:
1) Lijnbaan 106 te Rotterdam, transactiedatum 5 juli 2012, transactiesom € 5.175.000,-, kapitalisatiefactor 22;
2) Van Oldebarneveltplaats 15 te Rotterdam, transactiedatum 27 juli 2012, transactiesom € 23.443.000,-, kapitalisatiefactor 17;
3) Zuidplein Hoog 831, transactiedatum 15 maart 2016, transactiesom € 4.688.262,-, kapitalisatiefactor 13,6;
4) Lijnbaan 80 te Rotterdam, transactiedatum 31 januari 2018, transactiesom € 4.175.000,-, kapitalisatiefactor 20,8.
Deze vergelijkingsobjecten zijn alle winkelpanden, waarvan de eerste, tweede en vierde zijn gelegen in Rotterdam-centrum, op enkele minuten loopafstand van de onroerende zaak. Het vergelijkingsobject Van Oldebarneveltplaats 15 is zelfs boven de Beurstraverse gelegen. Deze vergelijkingsobjecten zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank goed bruikbaar. Daaraan doet in dit geval niet af dat de transactiedata meer dan één jaar verwijderd zijn van de waardepeildatum 1 januari 2016, nu [de Heffingsambtenaar] ter zitting onbetwist heeft aangevoerd te zijn aangewezen op het beperkte aantal transacties in de afgelopen jaren. Voor het vergelijkingsobject Zuidplein Hoog 831 geldt dat de transactiedatum niet te ver verwijderd is van de waardepeildatum. De ligging ervan (buiten het centrum van Rotterdam) is echter minder gunstig dan die van de onroerende zaak. Ondanks die minder gunstige ligging bedraagt de kapitalisatiefactor van dit vergelijkingsobject al 13,6. De rechtbank stelt vast dat die kapitalisatiefactor vrijwel gelijk is aan het door [belanghebbende] genoemde object Beurstraverse 123, waarvan de kapitalisatiefactor 13,5 bedraagt en de ligging (zoals hiervoor is overwogen) eveneens minder gunstig is ten opzichte van de ligging van de onroerende zaak. Gelet op al het voorgaande heeft [de Heffingsambtenaar] naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de kapitalisatiefactor van 14,5 voor de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"
7. In hoger beroep houdt partijen, net als voor de Rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak met € 3.129.000 te hoog heeft vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde moet worden bepaald volgens de huurwaardekapitalisatiemethode. Het geschil spitst zich toe op de toegekende huurwaarde en de in aanmerking genomen kapitalisatiefactor. Belanghebbende bepleit dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger is dan € 2.592.000, terwijl de Heffingsambtenaar bij het standpunt blijft dat de waarde moet worden gehandhaafd op € 3.129.000. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
8. De Rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel aan de hand van een zorgvuldige analyse van de informatie over de onroerende zaak, in het bijzonder het door de Heffingsambtenaar in het geding gebrachte taxatierapport (dat zelfs een waarde van € 3.224.000 kent), met juistheid geoordeeld, vooral waar het gaat om de waarderingselementen huurwaarde en kapitalisatiefactor, dat de waarde van de onroerende zaak, met inachtneming van artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken en artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, met € 3.129.000 niet te hoog is vastgesteld. Het geheel van gegevens over de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten wijst uit, de overwegingen van de Rechtbank volgend, dat de aan de onroerende zaak toegekende waarde in een goede verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, ook in die zin dat met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten voldoende rekening is gehouden. Belanghebbende heeft in beroep en hoger beroep niets, althans te weinig, aangevoerd of ingebracht, tegenover de gemotiveerde weerspreking door de Heffingsambtenaar, dat een beletsel is voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank, meer in het bijzonder voor het handhaven van de waarde van de onroerende zaak op € 3.129.000. Integendeel, al met al concludeert het Hof, kennelijk met de Heffingsambtenaar, dat de waarde van de onroerende zaak met € 3.129.000 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
9. Het Hof neemt over de door belanghebbende naar voren gebrachte punten ter bestrijding van de door de Heffingsambtenaar gevolgde wijze van waardering in aanmerking: