ECLI:NL:GHDHA:2019:291
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijspraak en onttrekking aan het verkeer van valse geldbiljetten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2018. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor een derde feit. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte, dat onbeperkt was ingesteld, niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de vrijspraken in eerste aanleg, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging in hoger beroep betrof diefstal van sieraden en geld uit een woning in Rotterdam op 31 maart 2017. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van vier maanden voor de verdachte. Het hof oordeelde echter dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit had begaan, en sprak de verdachte daarvan vrij.
Daarnaast werd er in beslag genomen valse geldbiljetten aangetroffen bij de verdachte. De rechtbank had geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk vals geld in voorraad had, maar het hof oordeelde dat het bezit van deze biljetten in strijd was met de wet en het algemeen belang. De in beslag genomen voorwerpen werden onttrokken aan het verkeer, terwijl andere voorwerpen, waarvan de voorwaarden voor onttrekking niet vervuld waren, aan de verdachte werden teruggegeven. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. A.W.M. Bijloos, die buiten staat was om te ondertekenen.