ECLI:NL:GHDHA:2019:294

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
22-003592-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de inleidende dagvaarding en terugwijzing naar de rechtbank na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte had bij zijn eerste politieverhoor twee adressen opgegeven, één in België en één in Nederland. De inleidende dagvaarding was als afschrift verstuurd naar beide adressen. Volgens artikel 588, eerste lid onder b sub 2 van het Wetboek van Strafvordering dient de dagvaarding te worden uitgereikt aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde, indien deze niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen. Het hof oordeelde dat de dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend, omdat niet was geprobeerd de dagvaarding uit te reiken op het Nederlandse adres van de verdachte. Dit leidde tot de conclusie dat de politierechter ten onrechte verstek had verleend tegen de niet-verschenen verdachte.

De raadsvrouw van de verdachte had verzocht om de zaak terug te wijzen naar de politierechter, omdat de betekening van de inleidende dagvaarding niet rechtsgeldig was. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd en verklaarde de inleidende dagvaarding nietig. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, zodat deze met inachtneming van het arrest opnieuw recht kan doen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte betekening van de dagvaarding en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003592-18
Parketnummer: 10-124205-17
Datum uitspraak: 23 januari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1978,
bij politieverhoor opgegeven adressen:
[x];
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal bij Shell de Vonken en ter zake van de overige ten laste gelegde diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het hof de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren en dat de zaak zal worden verwezen naar de rechter die het te vernietigen vonnis heeft gewezen.
Nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Rotterdam. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de politierechter ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte, nu de uitreiking van de dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg nietig is. Voorts heeft de raadsvrouw hiertoe aangevoerd dat de toezendingstermijn van de dagvaarding naar het opgegeven adres in België niet in acht is genomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft bij zijn eerste politieverhoor een tweetal adressen opgegeven, waarvan één in België en één in Nederland. De inleidende dagvaarding is als afschrift verstuurd naar deze beide adressen. Artikel 588, eerste lid onder b sub 2 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat, indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, de uitreiking geschiedt aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde. Hieruit volgt dat niet volstaan had mogen worden met het toezenden van een afschrift naar het door de verdachte opgegeven adres in Nederland, maar dat gepoogd had moeten worden de dagvaarding uit te reiken op het adres [x]. Nu dit niet is gebeurd, is het hof - met de raadsvrouw en de advocaat-generaal - van oordeel dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Het oordeel van de politierechter dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend, is derhalve onjuist. Dit brengt mee dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd. Het hof zal doen wat de politierechter had behoren te doen en de inleidende dagvaarding alsnog nietig verklaren en – gelet op het daartoe strekkende verzoek van de verdediging – de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. M.C.R. Derkx en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 januari 2019.
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.C.R. Derkx zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.