ECLI:NL:GHDHA:2019:3082

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
22-000464-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door inhaalmanoeuvre van buschauffeuse

Op 16 april 2018 vond op de Thorbeckelaan te Gouda een tragisch verkeersongeval plaats waarbij een fietsster om het leven kwam. De verdachte, een buschauffeuse, voerde een inhaalmanoeuvre uit waarbij zij met haar bus een fietsster raakte. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 24 oktober 2019 en op 7 november 2019 uitspraak gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet zodanig onvoorzichtig had gereden dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had verklaard dat zij de route vaak had gereden en dat er geen verkeersborden waren die extra waakzaamheid vereisten. Het hof concludeerde dat de inschattingsfout van de verdachte niet voldoende was om haar schuldig te verklaren aan het primair ten laste gelegde feit. Wel achtte het hof het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en de impact op de verdachte zelf. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, terwijl het subsidiair ten laste gelegde feit als bewezen werd verklaard zonder strafoplegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000464-19
Parketnummer: 09-797090-18
Datum uitspraak: 7 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1960,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
24 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 april 2018 te Gouda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (lijnbus), zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden over de Thorbeckelaan,
waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door ter hoogte van een middenberm/middengeleider een of meer op de naast
derijstrook gelegen fietsstrook rijdende fietsers in te halen en daarbij tegen het stuur van een fietser, te weten [slachtoffer], is aangereden waardoor die [slachtoffer]
ten val is gekomen enwerd gedood, terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat zij gevaarlijk heeft ingehaald;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 april 2018 te Gouda als bestuurder van een voertuig (lijnbus), daarmee rijdende op de weg, de Thorbeckelaan, door ter hoogte van een middenberm/middengeleider een of meer op de
naastde rijstrook gelegen fietsstrook rijdende fietsers in te halen en daarbij tegen het stuur van een fietser, te weten [slachtoffer], is aangereden waardoor die [slachtoffer]
ten val is gekomenen werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Vrijspraak
Inleiding
Op 16 april 2018 heeft op de Thorbeckelaan te Gouda een tragisch ongeluk plaatsgevonden. De verdachte was toen bestuurder van een lijnbus. Zij is op de Thorbeckelaan, ter hoogte van de middenbermgeleider, twee fietssters gaan inhalen. Bij deze inhaalmanoeuvre is de rechterbuitenspiegelsteun van de bus in aanraking gekomen met het linker handvat van de fiets van één van deze fietssters. Hierdoor is deze fietsster, [slachtoffer 2], ten val gekomen, waarna zij onder het rechterachterwiel van de bus terecht is gekomen. Zij is ten gevolge van deze aanrijding overleden.
De verdachte wordt – kort gezegd – primair verweten dat zij zodanig onvoorzichtig heeft gereden dat het aan haar schuld is te wijten dat het verkeersongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden en subsidiair dat zij door haar wijze van rijden gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
In eerste aanleg is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld en schuld heeft aan het ongeval dat de dood van [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
Overweging hof
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van haar gedragingen, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de route over de Thorbeckelaan al heel vaak had gereden en dat zij op de bewuste plek ook al vaker naast elkaar rijdende fietsers had ingehaald. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij kort voor en op het moment van het ongeval met een snelheid reed van ongeveer 25 kilometer per uur en dat zij pas is gaan inhalen nadat de groep fietssters die vóór haar reed een onderlinge inhaalmanoeuvre had voltooid en zich weer op de fietsstrook bevond. Zij heeft toen eerst twee naast elkaar rijdende fietssters ingehaald. Vervolgens wilde zij twee andere fietssters – waaronder het latere slachtoffer - inhalen, die ook naast elkaar reden. Beide inhaalmanoeuvres vonden plaats ter hoogte van de middenbermgeleider. Op of langs de Thorbeckelaan zijn geen borden of andere verkeerstekens geplaatst waaruit blijkt dat ter plaatse sprake is van een zodanige versmalling van de rijstrook dat (extra) waakzaamheid is geboden. Bij het inhalen van de laatste twee fietssters heeft het fatale ongeval plaatsgevonden.
Uit het feit dat bij de fatale inhaalmanoeuvre de rechterbuitenspiegelsteun in aanraking is gekomen met het linker handvat van de fiets van de fietsster die op dat moment op de fietsstrook fietste, concludeert het hof dat de verdachte een inschattingsfout heeft gemaakt ten aanzien van de ruimte die op dat moment beschikbaar was om veilig langs de fietssters te rijden. Bij nader inzien bleek dat met name door de uitstekende rechterbuitenspiegelsteun, de ruimte om de twee naast elkaar rijdende fietssters in te halen, op die plaats en op dat moment te krap was. Hoewel de gevolgen van deze inschattingsfout verschrikkelijk zijn geweest, is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte – een inschattingsfout - niet zodanig onvoorzichtig was dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd in zijn requisitoir brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen.
Het subsidiair ten laste gelegde feit acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks16 april 2018 te Gouda als bestuurder van een voertuig (lijnbus), daarmee rijdende op de weg, de Thorbeckelaan, ter hoogte van een middenberm/middengeleider
een of meerop de naast de rijstrook gelegen fietsstrook rijdende fietsers
heeft ingehaalden daarbij tegen het stuur van een fietser, te weten [slachtoffer], is aangereden waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en werd gedood, door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Het hof is zich ervan bewust dat ter zake van verkeersongevallen waarbij een dode is te betreuren het aan de verdachte te maken verwijt en een daarbij passende straf in geen enkele verhouding staat tot het leed en het peilloze verdriet dan aan de nabestaanden is toegebracht. Geen enkele rechtvaardige straf zal dat leed en verdriet ook maar bij benadering kunnen verzachten.
In de onderhavige zaak heeft het hof bewezen geacht dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt door bij een inhaalmanoeuvre tegen het stuur van een fietsster aan te rijden, waardoor die fietsster ten val is gekomen en is overleden. Dit is een lichter vergrijp dan het vergrijp waarop de vordering van de advocaat-generaal betrekking heeft. Om die reden is een geldboete van € 500,- als door de rechtbank is opgelegd in beginsel een passende straf.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 oktober 2019. Hieruit blijkt dat de verdachte, die ten tijde van het ongeval 29 jaar bij het vervoersbedrijf in dienst was, met uitzondering van het onderhavige feit beschikt over een blanco strafblad.
Voorts heeft het hof – evenals de advocaat-generaal - in aanmerking genomen dat de verdachte zich in voldoende mate bewust is van de ernst van het feit. Aan de verdachte hoeft dan ook niet door middel van het opleggen van een straf te worden ingescherpt dat zij in de toekomst voorzichtiger moet zijn bij het inhalen van kwetsbare verkeersdeelnemers. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de onderhavige zaak ook op het leven van de verdachte een grote impact heeft gehad. Zij zal de rest van haar leven verder moeten met de wetenschap dat door haar inschattingsfout een meisje van veertien om het leven is gekomen.
Gelet op bovengenoemde – in het voordeel van de verdachte wegende - omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 november 2019.