ECLI:NL:GHDHA:2019:3113

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
200.263.521
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een hoger beroep in een second opinion procedure met betrekking tot een betalingsvordering

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Den Haag, betreft het een hoger beroep in een second opinion procedure. De appellanten, hierna te noemen [appellant 1] c.s., hebben beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zij primair veroordeling van de geïntimeerde, [geïntimeerde], tot betaling van een bedrag van € 15.931,-- vorderden, subsidiair een redelijk deel daarvan. De zaak is behandeld volgens de regels van de Second Opinion Reglement (SOR), waarbij beide partijen een SO-formulier hebben ingevuld en ondertekend, waarmee zij instemden met de procedure.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken in eerste aanleg en de overwegingen van de kantonrechter overgenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de grief van [appellant 1] c.s. niet kan slagen, aangezien de rechtbank niet heeft beslist zoals door hen was gevorderd. De zaak is beoordeeld in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het bestreden vonnis, en het hof heeft besloten het vonnis te bekrachtigen zonder nadere motivering, zoals toegestaan onder artikel 4.2 SOR.

Als gevolg van de beslissing in hoger beroep is [appellant 1] c.s. veroordeeld in de proceskosten, die zijn beperkt tot het door [geïntimeerde] betaalde griffierecht van € 324,-. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [geïntimeerde] het recht heeft om de kosten direct te vorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.263.521/01
Zaaknummer rechtbank : 7053875 \ CV EXPL 18-4332

arrest van 19 november 2019

inzake

1. [appellant 1],

2. [appellant 2],

beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. A.M. Schotte te Doorn,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Yigitdol te Eindhoven.

Het geding

Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar het tussenarrest van 17 september 2019. Bij dat arrest is een comparitie gelast. Bij brief van 1 oktober 2019 heeft mr. Yigitdol verzocht om toelating tot de Second Opinion-procedure. De behandeld advocaten hebben beiden een SO-formulier als bedoeld in het Second Opinion Reglement (SOR) ingevuld en ondertekend. Voornoemd verzoek is toegestaan, waarna arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep volgens de Second Opinion-procedure

1. Met de namens hen verrichte invulling en ondertekening van de SO-formulieren hebben partijen ingestemd met het SOR en worden zij geacht de conclusies als bedoeld in artikel 347 lid 1 Rv te hebben genomen (zie ook de artikelen 3.3 en 3.4 SOR). De enige grief van [appellant 1] c.s. bestaat eruit dat de rechtbank Rotterdam (team kanton, locatie Dordrecht) niet heeft beslist overeenkomstig zij in eerste aanleg had gevorderd, te weten primair de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van in totaal € 15.931,-- en subsidiair tot betaling van een redelijk deel daarvan. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof de zaak beoordeelt in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop het bestreden vonnis werd gevraagd (artikel 3.6 SOR). De zaak in hoger beroep wordt dus beoordeeld aan de hand van de stukken in eerste aanleg met inachtneming van de grief.
2. Het hof – dat kennis heeft genomen van de stukken in eerste aanleg – neemt de overwegingen van de kantonrechter over en maakt deze tot de zijne. Derhalve zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Dit behoeft, gezien artikel 4.2 SOR, geen nadere motivering.
3. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal [appellant 1] c.s. worden veroordeeld in de daarop gevallen kosten, die ingevolge artikel 4.4 SOR beperkt zijn tot het door [geïntimeerde] betaalde griffierecht van € 324,-.

Beslissing

Het hof
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op een bedrag van € 324,- voor griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Muilwijk-Schaaij, J.J. van der Helm en D. Aarts en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019 in aanwezigheid van de griffier.