56.2There are five categories of discharges that may be associated with the operation of fixed or floating platforms covered by this regulation when engaged in the exploration and exploitation of mineral resources, i.e.:
.1 machinery space drainage
.2 offshore processing drainage;
.3 production water discharge;
.4 displacement water discharge;
.5 contaminated seawater from operational purposes such as produced oil tank cleaning water, produced oil tank hydrostatic testing water, water from ballasting of produced oil tank to carry out inspection by rafting.
Only the discharge of machinery space drainage and contaminated ballast should be subject to MARPOL 73/78 (see diagram shown in appendix 5).
Een redelijke uitleg van deze “guideline” brengt, gelet op de doelstelling van Marpol en op voorschrift 39 van de Bijlage, met zich mee dat het hier gaat om de lozing in zee van “production water” waarvan het oliegehalte van de geloosde vloeistof zonder verdunning niet hoger is dan 15 delen per miljoen.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de uitzondering in artikel 1, lid 3, aanhef sub a EVOA zich in dit geval voordoet en dat derhalve de EVOA niet van toepassing is op de overbrenging van het produced water van Angola naar Nederland. Naar het oordeel van het hof voorkomt deze uitleg dat er in dit geval een juridisch vacuüm ontstaat, nu het milieu bij deze uitleg, anders dan in de voorgestane uitleg van de advocaat-generaal, steeds beschermd wordt door de regelgeving van de EVOA dan wel Marpol.
Nu het produced water onder voornoemde uitzondering valt, behoeven de eventuele toepasselijkheid van de uitzondering als bedoeld in artikel 1, lid 3, aanhef sub b EVOA, alsmede de overige verweren geen nadere bespreking.
Met de vaststelling dat de EVOA niet van toepassing is op de overbrenging van het tenlastegelegde produced water van Angola naar Nederland, geldt dat geen sprake is van een illegale overbrenging in de zin van de EVOA. De verdachte heeft derhalve niet in strijd gehandeld met artikel 10.60, lid 2 Wm.
Dit brengt met zich mee dat het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof ziet in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanwijzingen voor het aannemen van opzet op het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde begeleidingsbrieven en S-formulieren.
Het hof is van oordeel dat evenmin sprake is van voorwaardelijk opzet, nu op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de valsheid heeft aanvaard.
Dit brengt met zich dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dat de verdachte onder 4 wordt verweten dat zij bij de afgifte van de lading produced water uit het zeeschip [naam] aan een zestal tanklichters, om transport mogelijk te maken naar de verwerker [bedrijf] telkens geen gebruik heeft gemaakt van het juiste formulier, te weten een begeleidingsbrief als opgenomen in de bijlage onder C1 van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (hierna: de Regeling). Immers heeft de verdachte gebruik gemaakt van een S-formulier als opgenomen in de bijlage onder C2 bij de Regeling.
Het hof overweegt met betrekking tot dat verwijt dat uit het dossier blijkt dat de verdachte ten aanzien van het transport van de lading met de tanklichters niet alleen van de S-formulieren, maar daarnaast ook steeds gebruik heeft gemaakt van een begeleidingsbrief. Naar het oordeel van het hof kan het tenlastegelegde (het geen gebruik maken van het juiste formulier) derhalve niet worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Code en benaming afvalstoffen
De verdediging heeft betoogd dat de code uit de lijst van afvalstoffen, als bijlage gevoegd bij de Europese afvalstoffenlijst van het Ministerie van VROM (hierna: bijlage bij de EURAL) gekoppeld is aan een bepaalde benaming. Dit maakt dat bij gebruik van een code uit die lijst, de Euralcode, ook de benaming die aan die Euralcode gekoppeld is moet worden gehanteerd. Dit is ook zo verklaard door [persoon A], de toentertijd operationeel manager bij de verdachte.
Het hof stelt vast dat bij raadpleging van de bijlage bij de EURAL blijkt dat bij de daadwerkelijk gehanteerde Euralcode 160708* niet de benaming ‘waswater crude olie’ staat (zoals is vermeld in de begeleidingsbrieven) maar ‘afval dat olie bevat’. Het hof is gelet hierop van oordeel dat het verweer feitelijke grondslag mist.
Het verweer wordt verworpen.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het vermelden van een onjuiste benaming voor de afvalstof op begeleidingsformulieren, bij de verdachte rechtspersoon het daderschap ontbreekt. Hiertoe is aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat [persoon A] degene is geweest die het gehele papiertraject heeft verzorgd en zelf de keuzes heeft gemaakt voor de benaming van de afvalstoffen op de begeleidingsformulieren. De verdachte rechtspersoon heeft daartoe geen opdracht gegeven. Gelet hierop dient de verdachte rechtspersoon te worden vrijgesproken van het aan hem onder 3 tenlastegelegde.
Het hof overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon (zie HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733). Het hof acht de volgende, uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkende, feiten en omstandigheden van belang bij de beoordeling.
[Medeverdachte] heeft een partij gevaarlijke afvalstoffen, welke met het MT [naam] in de Rotterdamse haven werd aangeleverd, laten inzamelen met een aantal motortankschepen (ook wel tanklichters genoemd). De partij is volgens de verklaring van [medeverdachte] aangenomen in de veronderstelling dat deze buiten de EVOA-regelgeving viel en de partij is als Marpol-afval ingezameld met S-formulieren en begeleidingsbrieven voor de afvoer daarvan.
[Medeverdachte] was destijds als managing director werkzaam voor de verdachte rechtspersoon. In die functie was [medeverdachte] verantwoordelijk voor de algehele bedrijfsvoering en diende hij ervoor zorg te dragen dat alles volgens de geldende wet- en regelgeving verliep. In die hoedanigheid gaf [medeverdachte] de werknemers bij Operations, zoals [persoon A], opdrachten.
[Medeverdachte] heeft verklaard dat hij [persoon A] opdracht heeft gegeven tot het opmaken van S-formulieren. Het is gebruikelijk dat degene die de formulieren opmaakt, in dit geval [persoon A], bepaalt welke omschrijving van de afvalstoffen op de formulieren wordt opgenomen. Op de S-formulieren is de code 160708* en benaming ‘waswater crude olie’ opgenomen. Ook de begeleidingsbrieven zijn door [persoon A] opgemaakt, in opdracht van [medeverdachte]. Op deze begeleidingsbrieven is als benaming van de afvalstoffen ‘waswater crude olie’ vermeld. [Medeverdachte] heeft verklaard dat [persoon A] die benaming heeft bepaald op basis van de S-formulieren die hij daarvoor had opgemaakt.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gedraging, te weten het vermelden van afvalstoffen op begeleidingsbrieven ten behoeve van de afgifte, paste in de normale bedrijfsvoering van de verdachte rechtspersoon.
De verdachte rechtspersoon is een bedrijf dat afval inzamelt ter verwerking daarvan. Een dergelijke begeleidingsbrief is een officieel document dat door de verdachte rechtspersoon gebruikt dient te worden voor de afvoer van de lading afvalstoffen naar een verwerkingsbedrijf. Derhalve is de gedraging de verdachte rechtspersoon tevens dienstig geweest. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat het gebruikelijk is dat de persoon die de documenten opmaakt ook de code en de benaming van de afvalstoffen bepaalt en op de documenten invult. Derhalve werd de gedraging blijkens de feitelijke/gebruikelijke gang van zaken door de verdachte rechtspersoon aanvaard.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde gedraging is verricht in de sfeer van de verdachte rechtspersoon. Die gedraging kan derhalve in redelijkheid aan de verdachte rechtspersoon worden toegerekend.
In dat licht is naar het oordeel van het hof tevens sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte rechtspersoon met [persoon A].
Het verweer wordt verworpen.
De verdediging heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu bij haar het opzet heeft ontbroken. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte niets anders heeft gewild dan dat haar handelen plaatsvond in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Produced water zelf is geen afvalstof. Derhalve is daar ook geen afvalcode voor en de verdachte heeft gezocht naar een benaming die het dichtst in de buurt kwam. Bovendien is de gebruikte benaming ‘waswater crude olie’ in de haven gebruikelijk en weet iedereen die met afvalstoffen werkt wat daarmee wordt bedoeld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Bij de beoordeling van het verweer wordt voorop gesteld dat kleurloos opzet het uitgangspunt is. Het opzet blijft derhalve beperkt tot de bestanddelen van de desbetreffende delictsomschrijving en het opzet hoeft in beginsel niet te zijn gericht op de strafbaarheid of wederrechtelijkheid van het strafbare feit.
Het hof is van oordeel dat de benaming van de afvalstof zoals deze in de begeleidingsbrieven is opgenomen niet overeenkomt met de feitelijke aard van de stof. De begeleidingsbrief zoals deze telkens is ingevuld acht het hof bovendien weinig informatief, terwijl de precieze aard en samenstelling van de stof bij de verdachte bekend was naar aanleiding van monstername en analyse daarvan. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de benaming zoals deze op de begeleidingsbrieven is vermeld, geen juiste vermelding van de afvalstof betreft. In die wetenschap heeft de verdachte, in de persoon van [persoon A], de begeleidingsbrieven opgemaakt en de betreffende benaming van de afvalstof op die brieven vermeld.
Het normale spraakgebruik in de haven doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Het gaat in dezen om gevaarlijke afvalstoffen waarvan de samenstelling te allen tijde (bijvoorbeeld in het geval van calamiteiten) voor iedere partij en voor de overheid duidelijkheid dient te bestaan.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof sprake van opzet.
Ook dit verweer wordt verworpen.
Gelet op al het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
[geen juiste vermelding afvalstoffen op begeleidingsbrieven]
zij in
of omstreeksde periode van 6 februari 2010 tot en met 1 maart 2010 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander
(en
),
althans alleen, al dan nietopzettelijk, meermalen,
althans eenmaal,als degene die zich van
(een) bedrijfsafvalstoffen en/of (een
)gevaarlijke afvalstof
(fen), te weten produced water, ontdeed door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e Wet milieubeheer, aan degene
(n
)die opdracht had
(den
)die afvalstof
(fen)naar die persoon te vervoeren, geen begeleidingsbrief heeft verstrekt die een
(juiste
)omschrijving van de aard en/of eigenschappen en/of samenstelling van die afvalstof
(fen)bevatte, aangezien door haar, verdachte,
al dan niettezamen en in vereniging met haar mededader(s), telkens een begeleidingsbrief was verstrekt waarop als gebruikelijke benaming van die afvalstof
(fen)waswater crude olie was vermeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.39, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht het, gelet op de relatief geringe ernst van de feiten, de tijd die inmiddels is verstreken sinds het plegen van de bewezenverklaarde feiten en de totale duur van de behandeling van de onderhavige strafzaak, raadzaam te bepalen dat toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Aan de verdachte zal geen straf of maatregel worden opgelegd.