ECLI:NL:GHDHA:2019:3202

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
22-002443-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak betreffende vermeende hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het ten laste gelegde feit dat hij op of omstreeks 9 februari 2016 in Epe betrokken zou zijn geweest bij de voorbereiding van een hennepkwekerij. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 november 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en een veroordeling van de verdachte. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de aangetroffen situatie in het bedrijfspand niet met voldoende zekerheid kan worden aangemerkt als een hennepkwekerij in opbouw. De verdachte had isolatiemateriaal, watertonnen en houten rekken in het pand, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende bewijs opleverde voor de tenlastelegging.

Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 6 december 2019.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002443-19
Parketnummer: 05-157509-16
Datum uitspraak: 6 december 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 31 oktober 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1983,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 22 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-001385-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens – op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 22870) – verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Epe tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bewerkt, verwerkt of voorhanden gehad, te weten isolatiemateriaal en/of watertonnen en/of houten rekken, dan wel ruimten en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een (aantal) sleutel(s) van en/of een (bovenruimte in een) pand/bedrijfsunit gelegen aan/in de [adres] waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof – met de verdediging – van oordeel dat hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend is bewezen.
Uit het proces-verbaal van aanhouding d.d. 9 februari 2016 volgt dat de wanden en het dak van de ruimte op de bovenverdieping van het bedrijfspand aan [adres] in Epe volledig waren voorzien van isolatiemateriaal en dat in het pand twee tonnen water, twee houten rekken en een grote hoeveelheid isolatiemateriaal is aangetroffen. In het plafond van de genoemde ruimte zaten ronde gaten. Naar het oordeel van het hof kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de aangetroffen situatie moet worden aangemerkt als een hennepkwekerij in opbouw, en dat voornoemde goederen dus bestemd waren voor de (beroeps- of bedrijfsmatige dan wel grootschalige) teelt van hennep. Reeds om deze reden zal het hof de verdachte vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. H.M.D. de Jong en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 december 2019.
Mr. B.P. de Boer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.