ECLI:NL:GHDHA:2019:3266

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
22-002540-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van rechtsmiddel in hoger beroep na afstand in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 19 juni 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Irak in 1995, had tijdens de terechtzitting in eerste aanleg afstand gedaan van zijn recht om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, omdat hij eerder afstand had gedaan van zijn recht.

Het hof heeft vastgesteld dat in het proces-verbaal van de zitting van de politierechter is vermeld dat zowel de verdachte als de officier van justitie afstand hebben gedaan van hun recht om hoger beroep in te stellen. De politierechter had bovendien aangegeven dat het vonnis definitief zou worden indien de verdachte afstand zou doen van zijn recht op hoger beroep. Het hof concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de afstand van het recht op hoger beroep ongeldig zouden maken. Hierdoor is het vonnis van de politierechter onherroepelijk geworden.

Het hof heeft de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, aangezien de afstand van het recht op hoger beroep rechtsgeldig was geschied. Deze beslissing is genomen in het openbaar op 6 november 2019.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002540-18
Parketnummer: 10-116564-17
Datum uitspraak: 6 november 2019
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortejaar] 1995,
[adres].
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, aangezien de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afstand heeft gedaan van de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
In het proces-verbaal van de zitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2018 is vermeld dat de verdachte en de officier van justitie afstand hebben gedaan van hun recht tegen het onderhavige vonnis hoger beroep in te stellen. Het proces-verbaal vermeldt voorts dat de politierechter direct voorafgaand daaraan heeft aangegeven dat als de verdachte afstand zou doen van zijn recht op hoger beroep het vonnis direct definitief zou worden.
Nu er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die het hof aanleiding geven om te oordelen dat de hiervoor genoemde afstand niet rechtsgeldig is geschied, concludeert het hof dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter. Daardoor is het vonnis van de politierechter – nu ook de officier van justitie direct afstand heeft gedaan – direct onherroepelijk geworden. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het nadien alsnog ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 november 2019.