ECLI:NL:GHDHA:2019:3267

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
22-002986-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep wegens gebrekkige betekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1994, die op dat moment zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats was. De zaak was eerder aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag op basis van een tijdelijke aanwijzing voor strafzaken.

De kern van de zaak was de nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep. Tijdens de terechtzitting bleek dat de betekening van de appeldagvaarding niet had plaatsgevonden volgens de voorschriften van artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering. Er was geen bewijs dat de dagvaarding was geprobeerd te worden uitgereikt op het adres dat in de volmacht voor het hoger beroep was opgegeven, wat redelijkerwijs als de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte kon worden beschouwd. De poging om de dagvaarding uit te reiken op een ander adres, dat van een penitentiaire inrichting, was niet relevant omdat de verdachte daar op dat moment niet meer verbleef.

Aangezien de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen en er geen aanwijzingen waren dat hij op de hoogte was van de zitting, concludeerde het hof dat de dagvaarding in hoger beroep nietig moest worden verklaard. Het hof heeft derhalve de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder kon worden behandeld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002986-19
Parketnummer: 05-024693-18
Datum uitspraak: 6 november 2019

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 8 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-002881-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 22870) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2019 is gebleken dat de betekening van de dagvaarding van de verdachte om op die terechtzitting te verschijnen niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig de voorschriften van artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering, nu ter terechtzitting in hoger beroep niet is gebleken dat getracht is de dagvaarding op het in de volmacht tot het instellen van hoger beroep opgegeven adres, te weten [adres], aan de verdachte uit te reiken. Dat adres zou immers redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte kunnen gelden. Dat wel is gepoogd de appeldagvaarding uit te reiken op het BRP-adres van de verdachte doet aan het voorgaande niet aan af, aangezien het adres [adres 2] het adres van een penitentiaire inrichting betreft en de verdachte op het moment waarop de betekeningspoging werd gedaan daar niet meer verbleef.
Nu de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en niet is gebleken dat zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte tevoren met de dag van die terechtzitting bekend was, dient de dagvaarding in hoger beroep nietig te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 november 2019.