ECLI:NL:GHDHA:2019:3382

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
22-005028-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van zware mishandeling van politieambtenaar en openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was aangeklaagd voor zware mishandeling van een politieambtenaar en openlijke geweldpleging. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlasteleggingen, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij de dader was. De rechtbank had de verdachte eerder ook al vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord, maar de verklaringen waren niet eenduidig en er waren twijfels over de betrouwbaarheid van de getuigen, die onder invloed van alcohol waren. Het hof concludeerde dat het door de verdediging geschetste scenario, dat een andere persoon verantwoordelijk was voor de mishandeling, niet kon worden uitgesloten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rolnummer:
Parketnummers: 09-81701522-005028-18 -18 en 09-797074-18
Datum uitspraak: 16 december 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 december 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 2 december 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde bij dagvaarding II (parketnummer 09-797074-18) zal worden vrijgesproken en ter zake van het tenlastegelegde bij dagvaarding I (parketnummer 09-817015-18) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem in de dagvaardingen I en II is ten laste gelegd. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis vermeld.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-817015-18 (dagvaarding I):
hij op of omstreeks 01 januari 2018 te Leiden opzettelijk aan een (politie)ambtenaar gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen), heeft toegebracht door opzettelijk en met kracht met zijn, verdachtes, (gestrekte) been tegen het linker onderbeen van die [politie-ambtenaar tevens aangever 1] te springen of tegen het linker onderbeen van die [aangever 1] te trappen of schoppen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2018 te Leiden, opzettelijk een (politie)ambtenaar gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door opzettelijk en met kracht met zijn, verdachtes, (gestrekte) been tegen het linker onderbeen van die [politie-ambtenaar tevens aangever 1] te springen of tegen het linker onderbeen van die [aangever 1] te trappen of schoppen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) ten gevolge heeft gehad;
Zaak met parketnummer 09-797074-18 (dagvaarding II):
hij op of omstreeks 01 januari 2018 te Leiden openlijk, te weten op of aan de openbare weg De Lange Mare, in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever 2], door die [aangever 2] (meermalen) op/tegen zijn hoofd te slaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2018 te Leiden [aangever 2] heeft mishandeld door hem (meermalen) op/tegen zijn hoofd te slaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-817015-18 primair en subsidiair (dagvaarding I) en in de zaak met parketnummer 09-797074-18 primair en subsidiair (dagvaarding II) is ten laste gelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging subsidiair mishandeling van [aangever 2] (dagvaarding II)
In het proces-verbaal van bevindingen PL1500-2018000589-2 d.d. 1 januari 2018 is het volgende gerelateerd (p. 64 e.v.). Op 1 januari 2018 omstreeks 04.06 uur reden de politieambtenaren op de Lange Mare in Leiden in een opvallend dienstvoertuig. Achterin de auto bevond zich een [gemeenteraadslid], blijkens het dossier lid van de gemeenteraad van Leiden), die een dienst met de politie meedraaide. Ter hoogte van de Marekerk troffen genoemde politieambtenaren een geparkeerd staande donkerkleurige BMW aan, voorzien van een Engels kenteken. Op het moment dat zij voornoemde auto stapvoets passeerden, zagen zij in de auto twee licht getinte mannen zitten. [Getuige 1] en [getuige 2] (p 74 e.v.) hebben beiden verklaard dat de man aan de bestuurderszijde een opvallende roze trui droeg. Vervolgens zagen [aangever 1], [getuige 1] en [getuige 2] dat verderop, ter hoogte van de Dolhuissteeg, een vechtpartij aan de gang was, waarbij ongeveer tien man met elkaar op de vuist waren.
[Aangever 1] reageerde hierop door met verhoogde snelheid – in elk geval door extra gas te geven – in de richting van de vechtpartij te rijden.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 1 januari 2018 op de Lange Mare in Leiden was met zijn [medeverdachten]. Hij zat met zijn vrienden in zijn auto die geparkeerd stond op de Lange Mare. Zijn auto betreft een BMW met Engels kenteken. Op enig moment is een woordenwisseling ontstaan met een paar dronken jongens die voorbij liepen. Hij is toen uitgestapt. Daarna is hij met [medeverdachte 1] weer in zijn auto gestapt. De andere drie zijn toen niet ingestapt. De verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waar die anderen toen waren en waar zij mee bezig waren. Op het moment dat de politiebus over de Lange Mare langs hen reed, zat hij achter het stuur van zijn auto en zat zijn vriend [medeverdachte 1] naast hem op de passagiersstoel. Hij is de auto niet meer uit geweest totdat hij verderop geschreeuw hoorde en op het geschreeuw is afgelopen. Hij werd toen meteen aangehouden. Hij droeg die nacht een roze trui.
[Aangever 2] heeft op 1 januari 2018 bij de politie verklaard (p 97 e.v.) dat hij op 1 januari 2018 met twee vrienden op de Lange Mare in Leiden liep. Toen hij een woordenwisseling kreeg met een tweetal fietsers die langsreden, zag hij in een geparkeerd staande BMW met een Engels kenteken ongeveer vijf Marokkaanse mannen zitten en vervolgens dat allen behalve de bestuurder uitstapten en zich tegen hem keerden. Onder hen bevond zich een man met een roze trui. Nadat [aangever 2] hen had gezegd dat hij het niet tegen hen had, draaide hij zich om en liep door. Op het moment dat hij doorliep en achterom keek, zag hij dat twee inzittenden van de BMW, waaronder de jongen met de roze trui en een andere jongen in het donker gekleed, achter hem aan kwamen gerend en dat die man met de roze trui hem met een broeksriem tegen zijn hoofd sloeg. Hij wist dat 100% zeker.
[Aangever 2] heeft in een aanvullend verhoor op 2 januari 2018 (p 101 e.v.) en later bij de rechter-commissaris op 13 november 2018 verklaard dat hij zelf
niethad gezien door wie hij was geslagen, maar dat hij van zijn [vriend] had gehoord dat hij door een man met een roze trui met een riem was geslagen.
De vrienden van [aangever 2], genaamd [getuige 3] en [getuige 4], hebben – zowel bij de politie (p 112 e.v.) als bij de rechter-commissaris – getuigenverklaringen afgelegd. Zij hebben verklaard – kort samengevat - dat [aangever 2] meerdere malen met riemen tegen zijn hoofd werd geslagen door de inzittenden van een geparkeerd staande auto, zijnde licht getinte mannen. [Getuige 3] heeft verklaard dat het een zwarte Volkswagen Golf was. Ze hebben niet exact gezien wie had geslagen. Wel hebben [getuige 3] en [getuige 4] verklaard zeker te weten dat de twee later aangehouden personen, waaronder een man met de roze trui, betrokken waren geweest bij de vechtpartij.
[Medeverdachte 1] heeft verklaard (p 79 e.v.) dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op enig moment de confrontatie met de dronken jongens zijn aangegaan en dat hij en de verdachte terug zijn gelopen naar de auto en zich in de auto bevonden, toen de politiebus langsreed over de Lange Mare.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard (p 121 e.v.) dat zij uit de auto zijn gestapt en vervolgens achter de dronken jongen (het hof begrijpt: [aangever 2] en zijn vrienden zijn aangerend, waarna over en weer werd geslagen, geduwd en getrokken. Volgens [medeverdachte 2] is de verdachte bij de auto gebleven. [Medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op enig moment zijn riem had afgedaan. Toen de politie arriveerde, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samen de straat uitgerend in de richting van de brug.
[Medeverdachte 4] heeft op 3 januari 2018 bij de politie verklaard (p 208 e.v.) dat hij uit de auto is gestapt toen hij zag dat twee van zijn vrienden ruzie hadden en dat de verdachte en [medeverdachte 1] in de auto bleven zitten. Hij heeft voorts verklaard dat hij geprobeerd heeft om zijn twee vrienden tegen te houden en dat hij, toen dat niet lukte, weggegaan is omdat hij niet in de problemen wilde komen.
Het hof overweegt met betrekking tot de verklaringen van [aangever 2] en zijn vrienden [getuige 3] en [getuige 4] dat het evenals de rechtbank niet uitgesloten acht dat [aangever 2], [getuige 3] en [getuige 4] voorafgaand aan het afleggen van hun verklaringen met elkaar hebben gesproken over het voorval en dat zij, al dan niet bewust, zijn beïnvloed door elkaars verklaringen. Daar komt nog bij, zo blijkt uit hun verklaringen, dat zij allen onder invloed van alcohol verkeerden. Het hof kent aan deze verklaringen dan ook beperkte bewijswaarde toe.
Voor de weging van de weergegeven verklaringen van de verdachte, [medeverdachten 1, 2, 3 en 4] is van belang dat deze vijf verklaringen niet op elkaar kunnen zijn afgestemd, omdat de verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] direct na de twee geweldsincidenten zijn aangehouden en zij en [medeverdachte 4] allen afzonderlijk van elkaar zijn gehoord. Van enige onderlinge beïnvloeding of van enige inhoudelijke afstemming van de verklaring van de verdachte en de verklaringen van de overige genoemde personen kan dus geen sprake zijn, temeer niet nu de verdachte beperkingen opgelegd heeft gekregen.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, stelt het hof vast dat de vechtpartij, die volgend op het passeren van de BMW door [aangever 1] en [getuige 1] alsmede [getuige 2] werd waargenomen, de vechtpartij tussen [aangever 2] en zijn vrienden enerzijds en de vrienden van de verdachte anderzijds betrof. Verder staat vast dat de verdachte zich in de BMW bevond op het moment dat de politiebus langs de BMW reed. Het hof baseert die vaststelling op de waarnemingen van [getuige 1] en [getuige 2], die de verdachte hebben herkend aan zijn opvallende roze trui, en op de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 1].
Daarnaast stelt het hof vast dat de verklaring van de verdachte, dat hij en [medeverdachte 1] in de auto zaten op het moment dat werd gevochten, overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte 1]. De verklaring van de verdachte past ook in hetgeen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard. Zij hebben immers verklaard dat zij degenen waren die geweld hebben toegepast op [aangever 2] en zijn vrienden. Volgens [medeverdachte 2] is de verdachte bij de auto gebleven. Ten slotte komt ook de verklaring van [medeverdachte 4] dat hij uit de auto is gestapt toen hij zag dat twee van zijn vrienden aan het vechten waren en dat de verdachte en [medeverdachte 1] op dat moment nog in de auto zaten, overeen met de verklaring van de verdachte, dat hij ten tijde van de vechtpartij in de BMW zat.
Door het Openbaar Ministerie is in dit verband - en ook in verband met de identiteit van degene die [aangever 1] heeft getrapt zoals aan de verdachte in dagvaarding I tenlastegelegd - nog de mogelijkheid geopperd dat de verdachte, nadat de politiebus de BMW had gepasseerd en nog stapvoets reed alvorens te versnellen, kans heeft gezien zich alsnog in de vechtpartij te mengen, dit voordat [aangever 1] uit de politiebus is gestapt omdat hij zag dat er geslagen werd. Het hof acht deze mogelijkheid in het licht van de hiervoor weergegeven verklaringen, genoemd proces-verbaal van bevindingen van [getuige 1] en hetgeen daaruit blijkt over de locatie van de BMW enerzijds en van de vechtpartij anderzijds niet aannemelijk.
Het hof heeft daarbij onder meer gelet op het ambtsedig relaas van [getuige 1] op meergenoemde pagina 64 van het dossier dat zij de vechtpartij ter hoogte van de kruising met de Dolhuissteeg ongeveer 200 meter verder op de Lange Mare zag. Daaruit moet worden geconcludeerd dat van die vechtpartij al sprake was vrijwel direct nadat de door [aangever 1] bestuurde politiebus de op diezelfde Lange Mare ter hoogte van de Marekerk geparkeerde Engelse BMW passeerde en de verdachte zoals het hof heeft vastgesteld, zich daarin toen nog bevond. In aanmerking genomen dat [aangever 1] zodra [getuige 1] en hij de vechtpartij zagen, daarop met verhoogde snelheid zijn afgereden, acht het hof dan ook niet aannemelijk dat de verdachte tussen het passeren van de BMW door de politiebus en het arriveren van de politiebus bij de vechtpartij, laat staan voorafgaand aan het versnellen door [aangever 1] van de politiebus, zich alsnog in de vechtpartij heeft kunnen mengen.
Conclusie
Het hof heeft, zo volgt uit het voorgaande, evenals de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de verdachte op enigerlei wijze fysiek bij de vechtpartij met [aangever 2] betrokken is geweest; de verdachte zat ten tijde van de geweldshandelingen die jegens [aangever 2] hebben plaatsgevonden immers in de auto. Het hof zal de verdachte, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, vrijspreken van hetgeen aan hem bij dagvaarding II primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Ten aanzien van de zware mishandeling van [aangever 1] dan wel mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg (dagvaarding I)
[Aangever 1], de politieambtenaar heeft op 2 januari 2018 in het opsporingsonderzoek verklaard (p 55 e.v.) dat, toen hij met de politiebus bij de vechtpartij aankwam, hij en zijn collega [getuige 1] uit de auto zijn gesprongen en dat hij “een gozer” uit de groep vechtende mensen zag wegrennen en dat hij ook gezien had dat deze “gozer” klappen had gegeven. [Aangever 1] heeft verder verklaard dat hij die jongen tegen wilde houden om hem vervolgens aan te kunnen houden en riep: stop politie! [Aangever 1] bracht zijn linkerbeen omhoog en stak dit naar voren om die jongen te tackelen. Hij zag vervolgens dat die jongen met hoge snelheid kwam aanrennen, dat hij in de lucht sprong en daarbij “een soort ninja trap” gaf tegen zijn, [aangever 1]’s, linker onderbeen. Direct voelde [aangever 1] een intense pijn en kwam ten val. Het werd korte tijd zwart voor zijn ogen. Nadat hij weer was bijgekomen, lag hij tegen het wiel van een geparkeerde rode auto. Hij hoorde een collega aan hem vragen wie hem getrapt had. Hij keek om zich heen en zag opeens “die gozer” half achter de geparkeerde rode auto staan. “Die gozer” droeg onder meer een roze trui en een Prada-tasje. Hierop is bedoelde gozer als verdachte aangehouden. [Aangever 1] heeft niet gezien dat de verdachte uit de auto met het Engelse kenteken kwam.
Op 13 november 2018 heeft [aangever 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij – op de vraag van een collega wie hem had getrapt – de verdachte alleen maar heeft aangewezen en dat hij de verdachte herkende aan zijn gezicht en roze trui.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [aangever 1] als getuige onder ede het volgende verklaard, voor zover hier relevant. De jongen die [aangever 1] weg zag rennen uit de groep vechtende mensen, die hij klappen had zien geven en die hij wilde aanhouden, heeft [aangever 1] op dat moment niet gesignaleerd als de jongen met de roze trui, maar als de jongen die iemand mishandelde. Ook op het moment dat [aangever 1] getrapt werd, is hem bij degene die hem trapte geen roze trui opgevallen. Nadat [aangever 1] als gevolg van die trap ten val kwam en weer bijkwam, heeft hij iemand zien staan die hij aan de broek en het gezicht herkende als degene die hem getrapt had. [Aangever 1] denkt dat hij
toenvoor het eerst waarnam dat die persoon een roze trui aanhad.
De [getuige 5] heeft op 3 januari 2018 bij de politie verklaard (p 199 e.v.) dat zij gezien heeft dat een jongen met een roze/zalmkleurige jas of vest agent [aangever 1] van achteren tegen zijn onderbeen trapte. Zij had hem namelijk later goed gezien toen hij werd aangehouden en daarnaast hoorde zij [getuige 1] zeggen dat ‘hij het gedaan had’. Op 21 februari 2018 heeft [getuige 5] verklaard (p 300 e.v.) dat zij niet meer weet welke richting agent [aangever 1] op keek toen hij uitgestapt was en dat zij niet weet waar de man met het roze/zalmkleurige vest vandaan kwam. Verder heeft zij verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren waar die man met dat roze/zalmkleurige vest stond ten opzichte van de agent. Op 16 oktober 2018 heeft [getuige 5] bij de rechter-commissaris verklaard dat in haar herinnering [aangever 1] van achteren werd getrapt, maar tegelijk weet zij het niet zeker meer en kan het zijn dat haar herinnering is gevormd door de verklaringen die zij heeft afgelegd, door nieuwsberichten en door over de gebeurtenis te vertellen aan vrienden. Zij heeft verklaard dat zij het aanraken van de voet op het been niet heeft gezien, maar dat zij zich de persoon met het zalmkleurige vest of de trui met capuchon – en die capuchon weet zij zeker – (het hof merkt op: de roze trui van de verdachte, zoals op de foto van hem te zien, heeft geen capuchon) nog heel goed kan herinneren. Voorts heeft [getuige 5] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de verdachte in connectie heeft gebracht met het geweld, “… omdat, en dat weet ik nu, omdat dat, ik vind het lastig, omdat ik, kijk, ik vind het logisch dat ik dat heb gedacht, omdat het logisch is omdat hij is aangehouden.”, aldus een letterlijk citaat van haar verklaring in zoverre volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Het hof gaat ervan uit dat [getuige 5] steeds volstrekt te goeder trouw is geweest bij het afleggen van haar verklaringen, maar kan niet uitsluiten dat haar herinneringen door de aanhouding van de verdachte op 1 januari 2018 - de verdachte heeft in de opvallende roze trui, in bijzijn van de politie, voor iedereen zichtbaar tegen een etalageruit moeten staan - en door de berichtgeving daarna in de media zijn gekleurd. Daar komt nog bij dat de getuige op 1 januari 2018 onder invloed van (een forse hoeveelheid) alcohol verkeerde, hetgeen – naar een feit van algemene bekendheid is – het waarnemingsvermogen beïnvloedt. Het hof kent aan de verklaringen van [getuige 5] daarom beperkte bewijswaarde toe.
Alle overige zich in het dossier bevindende getuigen-verklaringen betreffen verklaringen ‘van horen zeggen’. Van die getuigen heeft niemand verklaard zelf te hebben waargenomen dat [aangever 1] een trap heeft gekregen en dat de verdachte die trap heeft gegeven.
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die [aangever 1] een trap heeft gegeven. Weliswaar heeft [aangever 1] zelf de verdachte aangewezen als de persoon die hem had geschopt, maar de vraag is of hij zich daarbij niet heeft vergist. Allereerst geldt, met verwijzing naar de overwegingen met betrekking tot het tenlastegelegde betreffende [aangever 2], dat de verdachte ten tijde van het jegens [aangever 2] uitgeoefende geweld in zijn auto zat, zoals het hof eerder heeft vastgesteld. De verdachte is eerst op een later moment uitgestapt en toen richting de vechtpartij gelopen, zoals hij zelf heeft verklaard. Voorts neemt het hof in overweging dat [aangever 1] noch op het moment dat hij een jongen zag slaan en die hij wilde aanhouden, noch op het moment dat hij getrapt werd, een roze trui heeft waargenomen. Dat terwijl de roze trui, ook volgens de verklaringen van vele getuigen die de verdachte die nacht van 1 januari 2018 buiten hebben gezien, zo’n opvallend kenmerk van de verdachte was.
Daarbij komt dat hetgeen [medeverdachte 3], een jongere broer van de verdachte, over het incident heeft verklaard, geheel past in hetgeen [aangever 1] daarover heeft verklaard. Zo heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij, toen hij de politie zag aankomen en weg wilde rennen van de vechtpartij met [aangever 2], een trap kreeg van een persoon die gele reflectiekleding droeg. Hij dacht dat het politiekleding was. Na die trap had [medeverdachte 3] pijn aan zijn been. [Aangever 1] heeft verklaard dat hij de jongen die hij tijdens de vechtpartij klappen zag uitdelen, wilde aanhouden en dat hij daarom zijn linkerbeen omhoog deed en naar voren stak om hem te tackelen. Ook heeft [aangever 1] verklaard dat hij die avond een politie-uniform (blauw met zwart en gele strepen) droeg.
Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat politieambtenaar [getuige 6] – die betrokken was bij de aanhouding van [medeverdachte 3] wegens diens betrokkenheid bij de mishandeling van [aangever 2] en die kort daarvoor ook betrokken was geweest bij de aanhouding van de verdachte – heeft gezegd “dat het broertje van de verdachte qua postuur en gezicht sterke gelijkenis vertoont met de eerder aangehouden verdachte van de mishandeling van collega [aangever 1]”. Ook het hof constateert op basis van de zich in het dossier bevindende foto’s van de verdachte en [medeverdachte 3], dat zij sterke gelijkenis vertonen. Daar komt nog bij dat [aangever 1] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op de vraag of de persoon die hem heeft geschopt enige relatie heeft met de auto met het Engelse kenteken, zelf ook heeft verklaard dat “het allemaal gelijksoortige koppies waren”.
Het hof constateert tot slot dat de verdachte al voor zijn aanhouding, toen hij door de politie was staande gehouden, zo blijkt uit de ter zitting in hoger beroep afgespeelde beelden van de bodycam die op 1 januari 2018 door een collega van [aangever 1] ter plaatse werd gedragen, heeft verklaard dat hij niet betrokken was bij de geweldsincidenten en dit later steeds heeft herhaald; hij kwam, zo heeft hij meermalen verklaard, op de situatie ter plaatste aflopen, waarna hij vrijwel direct door omstanders werd aangewezen als de dader. Ook heeft de verdachte tijdens die staandehouding direct gevraagd om camerabeelden van de situatie ter plaatse. Tot slot heeft de verdachte, op een later moment, verzocht om sporenonderzoek aan zijn riem, dit alles om zijn onschuld te bewijzen.
Conclusie
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en mede in aanmerking genomen hetgeen met betrekking tot de mishandeling van [aangever 2] is overwogen, niet met voor zijn overtuiging voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die politieambtenaar [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het door de verdediging opgeworpen scenario, dat een andere persoon dan de verdachte verantwoordelijk is voor de (zware) mishandeling van [aangever 1], kan niet worden uitgesloten.
Het hof dient de verdachte daarom ook vrij te spreken van hetgeen aan hem bij dagvaarding I primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 11.320,57.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 11.320,57.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-817015-18 (dagvaarding I) primair en
subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-817015-18 primair en subsidiair (dagvaarding I) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-797074-18 primair en subsidiair (dagvaarding II) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de [benadeelde partij]

Verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. A.L. Frenkel,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2019.