ECLI:NL:GHDHA:2019:340
Gerechtshof Den Haag
- Prejudicieel verzoek
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële vragen over de omvang van het verhaalsrecht ex artikel 6:107a BW
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2019 een arrest gewezen in hoger beroep, waarin prejudiciële vragen zijn gesteld aan de Hoge Raad over de omvang van het verhaalsrecht van een werkgever met betrekking tot pensioenpremies. De zaak betreft een geschil tussen C. Steinweg-Handelsveem B.V. (hierna: Steinweg) en HDI-Gerling Verzekeringen N.V. (hierna: HDI). Steinweg is appellante in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel, terwijl HDI de rol van geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel vervult. Beide partijen hebben hun standpunten uiteengezet in akten na het tussenarrest van 17 juli 2018, waarin het hof de prejudiciële vragen heeft geformuleerd.
De centrale vragen die het hof aan de Hoge Raad heeft voorgelegd zijn of de pensioenpremie die door een werkgever verplicht doorbetaald wordt tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van een werknemer onder het loonbegrip van artikel 6:107a BW valt, en of er een verschil gemaakt moet worden tussen het werknemersgedeelte en het werkgeversgedeelte van de betaalde pensioenpremie. HDI heeft een aanvullende vraag geformuleerd over de relatie tussen de pensioenpremie en het loonbegrip van titel 10 van boek 7 BW, specifiek artikel 7:629 BW.
Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de door HDI voorgestelde vraag niet bijdraagt aan de beantwoording van de centrale vraag en heeft besloten om de vragen zoals geformuleerd in het tussenarrest aan de Hoge Raad voor te leggen. Het hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad.