ECLI:NL:GHDHA:2019:348

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
200.235.844/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van eenhoofdig gezag over minderjarigen na langdurige conflicten tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van het gezag over twee minderjarigen aan de moeder. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder het eenhoofdig gezag zou krijgen, wat de vader betwistte. De vader voerde aan dat de communicatie tussen de ouders niet de minderjarigen betreft, maar andere kwesties, en dat de moeder het contact tussen hem en de kinderen frustreert. De moeder daarentegen stelde dat de vader regelmatig gezagsbeslissingen heeft gefrustreerd en dat zijn gedrag juridische procedures noodzakelijk maakte. De raad voor de kinderbescherming heeft in de procedure verklaard dat de minderjarigen klem zitten tussen de ouders en dat het in hun belang is dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft. Het hof oordeelde dat de langdurige strijd tussen de ouders en het gebrek aan communicatie een wijziging van omstandigheden vormden, waardoor het noodzakelijk was dat de moeder met het eenhoofdig gezag werd belast. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.235.844/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 15-5682 + FA RK 16-3044
zaaknummer rechtbank : C/09/492966 + C/09/509611
beschikking van de meervoudige kamer van 6 februari 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.S. Franken te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.S.F. de Nijs te 's-Gravenhage.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 18 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 5 april 2018 een brief van 5 april 2018 met bijlagen;
- op 8 mei 2018 een brief van 7 mei 2018 met bijlagen;
- op 29 november 2018 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 december 2018 een brief van 4 december 2018 met bijlage,
van de zijde van de moeder:
- op 27 november 2018 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 5 december 2018 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige 1] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de raad: [vertegenwoordiger van de raad] .
Mr. De Nijs heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, waaruit de hierna te noemen minderjarigen zijn geboren. Zij oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] , hierna: [de minderjarige 1] , en;
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] , hierna: [de minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het met deze beslissing niet eens. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat hij en de moeder gezamenlijk zullen worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
4.3
De moeder verzoekt bij beschikking, zo mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans af te wijzen, met veroordeling van de vader in de reële kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader voert (in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting) - kort samengevat – het navolgende aan. De stroeve communicatie tussen de ouders en de strijd die zij voeren heeft geen betrekking op de minderjarigen, maar op andere kwesties. De wijziging van het gezag kan die strijd niet anders maken. De vader heeft in het verleden weliswaar geen toestemming voor vakantie willen verlenen, maar dit kwam omdat de moeder de minderjarigen had onttrokken aan het gezag van de vader. De vader frustreert de hulpverlening voor de minderjarigen niet. Het is ook niet juist dat de moeder door de vader is gedwongen juridische procedures te starten. De moeder hanteert een zeer korte reactietermijn voor de vader en start vervolgens direct een procedure, aldus de vader. Nu de moeder met het eenhoofdig gezag is belast, frustreert de moeder het contact tussen de vader en de minderjarigen. Zij onthoudt de vader bovendien van informatie over de minderjarigen. De situatie tussen de ouders is sinds de gezagswijziging alleen maar verslechterd. Dat is volgens de vader ook een reden waarom de gezagswijziging moet worden teruggedraaid. De minderjarigen zullen niet klem of verloren raken in het geval de ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast. Het gaat goed met de minderjarigen.
5.2
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken. Zij stelt dat de vader regelmatig en actief gezagsbeslissingen heeft gefrustreerd. De vader zet zijn strijd jegens de moeder voort. Hij houdt zich op geen enkele wijze aan afspraken, waardoor de moeder noodgedwongen juridische procedures moet starten. Het is ook de vader, niet de moeder, die thans de omgangsregeling frustreert. Met betrekking tot de informatieregeling wijst de moeder op artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op vele procedures die de moeder noodgedwongen heeft moeten aanspannen, omdat de vader iedere medewerking weigert, acht de moeder een kostenveroordeling in de onderhavige procedure op zijn plaats.
5.3
De raad heeft ter terechtzitting als volgt verklaard. De ouders hebben een negatief en beschadigd beeld van elkaar en zij diskwalificeren elkaar. De minderjarigen zitten alle lange tijd klem en verloren tussen de ouders. Dat mag niet langer voortduren. De raad acht het in belang van de minderjarigen dat de moeder is belast met het eenhoofdig gezag. Nu de moeder is belast met het eenhoofdig gezag kan de hulpverlening voor de minderjarigen eindelijk doorgang vinden.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Op grond van artikel 1:253n lid 2 BW is het eerste lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat partijen het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
5.6
Het hof is - gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting - van oordeel dat het op grond van artikel 1:253n BW in verbinding met artikel 1:251a, eerste lid, BW, in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat de moeder met het eenhoofdig gezag is belast. Het hof overweegt daartoe als volgt. Zowel de scheiding van partijen als het gegeven dat partijen niet in staat zijn gebleken om op enigerlei wijze met elkaar te communiceren, vormen een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:253n BW. De strijd tussen de ouders is nu al ruim vijf jaar gaande. Het is de ouders al die tijd op geen enkel punt gelukt in onderling overleg afspraken te maken. Hulpverlening voor de minderjarigen is als gevolg van de strijd tussen de ouders niet op gang gekomen. De ouders hebben over alle geschilpunten geprocedeerd (zoals over de zorgregeling voor de minderjarigen en vervangende toestemming voor vakanties). De minderjarigen hebben evident last van de aanhoudende strijd tussen de ouders, zoals blijkt uit het overgelegde raadsrapport van 28 februari 2018. De voorzitter heeft dat tijdens het kindgesprek met [de minderjarige 1] ook geconstateerd. Ook de raad heeft ter zitting zijn zorgen over het welzijn van de minderjarigen geuit. De minderjarigen zitten volgens de raad al lange tijd klem en verloren tussen de ouders en de raad acht het onverantwoord die situatie nog langer te laten voortduren. Dit komt ook naar voren in genoemd raadsrapport van 28 februari 2018. Daarin wordt het eenhoofdig gezag omschreven als een beschermende factor, waardoor de noodzakelijke hulpverlening doorgang kan vinden en de minderjarigen niet langer klem zitten tussen de ouders. Het hof onderschrijft deze visie van de raad volledig. Het hof acht het, gelet op de geschiedenis van partijen en de hoeveelheid aan procedures die reeds tussen hen hebben plaatsgevonden en thans voortduren, onwaarschijnlijk dat zij binnen afzienbare tijd in staat zijn hun strijd te staken. Het hof acht daarom een reëel risico aanwezig dat de ontwikkeling van de minderjarigen (verder) stagneert als de ouders het gezag delen. Het hof acht gelet op het voorgaande het eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
5.1
Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de moeder heeft verzocht - de vader in de kosten van dit geding in hoger beroep te veroordelen, en zal derhalve als te doen gebruikelijk in familiezaken de kosten van partijen compenseren.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, S.H.M. van der Heiden, en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en is op 6 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.