ECLI:NL:GHDHA:2019:3707

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
200.225.898/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid VvE voor schade aan appartement door lekkage

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appelllant] c.s. en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een appartementencomplex in Rotterdam over schade aan een appartement als gevolg van een lekkage. De appellanten, eigenaren van een appartementsrecht, hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin hun vorderingen tot schadevergoeding waren afgewezen. De schade was ontstaan door een verstopping in de leidingen van het appartementencomplex, waardoor rioolwater in het appartement was gestroomd. De VvE erkende aansprakelijkheid voor de schade, maar de appellanten waren van mening dat de schadevergoeding die zij hadden ontvangen onvoldoende was. In hoger beroep hebben zij een bedrag van € 12.523,25 gevorderd ter compensatie van de schade aan de vloer en de keuken, alsook voor buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van een deskundigenrapport. Het hof heeft de grieven van de appellanten gegrond verklaard en de VvE veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.873,41 voor de schade aan de vloer en keuken, alsook de kosten van de rapporten van de deskundigen en buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten voldoende hebben aangetoond dat de schade aan de vloer en keuken groter was dan de door de VvE vergoede bedragen. De VvE is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.225.898/01
Zaak-, en rolnummer rechtbank : 5457275 CV EXPL 16-43668

arrest van 12 november 2019

inzake

1. [appelllant],

wonende te [woonplaats],

2. [appellante],

wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appelllant] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. A.I.J. Roorda-Visser te Rotterdam,
tegen

VvE [naam appartementencomplex] te Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland.

Het geding

Bij exploot van 11 oktober 2017 is [appelllant] c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam team kanton, locatie Rotterdam sector kanton (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 14 juli 2017 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven met producties heeft [appelllant] c.s. vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft de VvE de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

de tussen partijen vaststaande feiten
1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het hof vult deze feiten aan met hetgeen in hoger beroep tussen partijen is komen vast te staan. Met inachtneming daarvan gaat het in deze zaak om het volgende.
2. [appelllant] c.s. is eigenaar van een appartementsrecht. Het gaat hierbij om een woning in een appartementencomplex. De woning is gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: het appartement). De VvE is de vereniging van eigenaren voor het betrokken appartementencomplex.
3. Op 23 februari 2015 is in dat appartementencomplex een leiding verstopt geraakt. In opdracht van de VvE hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden om deze verstopping te verhelpen. Hierbij is een hoeveelheid rioolwater in het appartement terechtgekomen. Hierdoor is schade ontstaan aan de inboedel, de vloer en de keuken van het appartement.
4. De VvE erkent aansprakelijk te zijn voor de schade die als gevolg van de herstelwerkzaamheden in het appartement is ontstaan.
5. [appelllant] c.s. heeft zijn inboedelverzekeraar ABN AMRO ingeschakeld. Deze heeft onder de inboedelverzekering een bedrag van € 6.418,75 aan [appelllant] c.s. uitgekeerd, dat betrekking had op de dagwaarde van zijn beschadigde inboedel, niet zijnde de vloer en de keuken. De schade aan de inboedel is geen onderwerp van dit geding.
6. Op 11 maart 2015 heeft [naam B.V.] Wonen B.V. (hierna: [naam B.V.]) op verzoek van [appelllant] c.s. een offerte voor een nieuwe vloer uitgebracht ten bedrage van
€ 5.892,84 inclusief BTW. Het geoffreerde bedrag is inclusief verwijderings- en montagekosten.
7. Op 13 maart 2015 heeft [naam B.V. II] B.V. een offerte uitgebracht voor het vernieuwen van het keukenblok ten bedrage van € 5.182,07 exclusief BTW.
8. Schadeoplossing Nederland B.V. (hierna: Schadeoplossing) heeft vervolgens, als partijdeskundige, in opdracht van [appelllant] c.s. (eveneens) de omvang van de schade aan de keuken en vloer begroot. Op 17 februari 2016 heeft Schadeoplossing haar rapport uitgebracht waarin, voor zover thans van belang, onder meer het volgende staat vermeld:

(...) Schade: Als gevolg van het uitstromen van vuil water is zowel de keuken als de parketvloer
beschadigd Dat wil zeggen de panelen van wanden ten aanzien van de keuken en de
parketvloer zijn door het water ontzet.
Schade specificaties:
- nieuwwaarde - herstel erkend reparateur - restwaarde
- dagwaarde - herstel eigen beheer - waardevermindering
omschrijving op basis van schade in euro
parketvloer nieuwwaarde € 5.975,00
drogen opstal herstel door erkend reparateur € 900,00
diverse inboedel nieuwwaarde € 4.600,00
keukenblok nieuwwaarde € 5.892,00
voegen tegels nieuwwaarde € 850,00
opruimen inboedel en retour bezorgen nieuwwaarde € 2.000.00
totaal EURO inclusief 21% btw € 20.217,00
Toelichting (...) het geheel maakt een goede indruk en de woning verkeert in een goede staat van onderhoud (...)
9. Crawford & Company B.V. (hierna: Crawford), de verzekeraar van VvE, heeft ook de omvang van de schade aan de keuken en de vloer van [appelllant] c.s. begroot. Op 12 april 2006 heeft Crawford aan VvE het volgende bericht:

De familie [appelllant] claimt de kosten ad EUR 5.182,00 exclusief B.T.W. (EUR 6.270,22 inclusief B.T.W.) voor het vervangen van het gehele keukenblok. Echter is er als gevolg van het terugstromende water enkel schade aan de bodemplaat van de koelkast ontstaan. De overige schade aan het keukenblok is te wijten aan het ontbrekende/slecht functionerende kitwerk. Schade als gevolg van ontbrekend kitwerk dan wel slecht functionerend kitwerk – achterstallig onderhoud - is uitgesloten conform art. 5.4. van de polisvoorwaarden. Derhalve zijn enkel de kosten voor het
vervangen van de bodemplaat opgenomen.
Tevens is het uitstromende water onder de houten vloer in de woonkamer terechtgekomen. De vloer zal moeten worden vervangen waarbij de meubels tijdelijk worden opgeslagen. De bewoners hebben in eerste instantie een offerte aangeleverd voor het vervangen van een massieve houten vloer. Echter in de woning lag ten tijde van het ontstaan van de schade een 3 strook lamel parketvloer. Een massief houten vloer is een aanzienlijke verbetering ten opzichte
van de beschadigde lamel parketvloer. Verzekeraars vergoeden enkel de kosten voor het herstel in de situatie voorafgaand aan een gedekte gebeurtenis. Derhalve komen de kosten voor de meerprijs voor deze kwalitatieve verbetering, niet voor rekening van verzekeraars.
De kosten voor het vervangen van de bodemplaat alsmede het vervangen van de lamelparketvloer zijn door de expert als volgt vastgesteld.
- vervangen bodemplaat EUR 332,75
- Opslag meubels EUR 1.391,50
-Droging EUR 1.563,93
- Vervangen vloer EUR 2.461.68
TotaalEUR 5.749,86inclusief B.T.W.
10. Naar aanleiding van de conclusies van Crawford heeft [appelllant] c.s. van of namens de VvE € 5.750,-- ontvangen als compensatie voor de door hem geleden schade aan vloer en keuken. [appelllant] c.s. meent dat dit bedrag te laag is en heeft de VvE aangesproken om ook het restant van de door hem gestelde schade aan vloer en keuken te compenseren. De VvE heeft dit geweigerd, waarna [appelllant] c.s. haar in rechte heeft betrokken.
11. Op enig moment heeft [appelllant] c.s. de (beschadigde) vloer in eigen beheer vervangen door een nieuwe vloer.
12. Op 29 maart 2016 heeft ABN AMRO een brief aan [appelllant] c.s. geschreven waarin wordt aangekondigd dat onder de inboedelverzekering nog een tweede uitkering aan hem zal worden gedaan ten bedrage van € 1.943,75. Dit bedrag betreft een vergoeding voor een kast en een waterkoeler die als gevolg van het ingestroomde rioolwater beschadigd zijn geraakt.
13. In opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appelllant] c.s heeft DEKRA Claims and Expertise B.V. (hierna: Dekra) op 13 februari 2018 – met het oog op de procedure in hoger beroep – een rapport uitgebracht (productie 17 memorie van grieven), waarin de maximale levensduur van een lamelparketvloer werd gesteld op twintig jaar en waarbij het redelijk werd geacht de waterschade aan de spoelkast in de keuken te vergoeden (hierna: het Dekra-rapport).
Vordering in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter
14. [appelllant] c.s. heeft in eerste aanleg (samengevat en na vermindering van eis) gevorderd dat de VvE, uitvoerbaar bij voorraad, werd veroordeeld tot het betalen van:
- een bedrag van € 12.523,25 ter zake van de schade aan de vloer en de keuken, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding;
- een bedrag van € 1.210,-- ter zake van de factuur van Schadeoplossing;
- een bedrag van € 1.126,72 aan buitengerechtelijke incassokosten; en
- de kosten van dit geding.
15. Aan zijn vordering heeft [appelllant] c.s. ten grondslag gelegd dat hij voor een bedrag van € 20.217,-- aan zijn keuken en vloer schade heeft geleden. Als gevolg van de betaling van € 5.750,-- door Crawford en € 1.943,75 door ABN AMRO meent hij hiervoor slechts deels gecompenseerd te zijn. [appelllant] c.s. maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de door hem gemaakte deskundigenkosten en de kosten die zijn gemaakt om zijn vordering buitenrechtelijk geïncasseerd te krijgen. De VvE heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
16. Dekantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, omdat [appelllant] c.s. volgens haar onvoldoende heeft onderbouwd dat hij meer schade heeft geleden dan de bedragen die reeds aan hem zijn uitgekeerd. De kantonrechter heeft om die reden eveneens de gevorderde kosten voor het inschakelen van Schadeoplossing en de buitengerechtelijke incasso afgewezen.
De grieven en de gewijzigde vordering
17. [appelllant] c.s. vordert in hoger beroep (samengevat) vernietiging van het bestreden vonnis en - na wijziging van eis in hoger beroep - uitvoerbaar bij voorraad:
primairDe VvE te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het arrest over te gaan tot betaling van:
- een bedrag van in totaal € 3.873,41 (in hoofdsom) ter zake van (rest)schade aan de vloer van € 3.431,16 en keuken van € 442,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2015; een bedrag van € 512,31 aan buitengerechtelijke incassokosten.
subsidiairDe VvE te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het arrest over te gaan tot betaling van:
- een bedrag van € 2.989,48 (in hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2015; en
- een bedrag van € 423,95 aan buitengerechtelijke incassokosten.
primair en subsidiair
De VvE te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het arrest over te gaan tot betaling van:
- een bedrag van € 1.210,-- ter zake van de kosten van Schadeoplossing en een bedrag van € 1.149,50 ter zake van het Dekra-rapport ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen, althans vanaf datum dagvaarding; en
- de proceskosten van beide instanties.
18. De grieven laten zich als volgt samenvatten.
Grieven 1 en 2zijn gericht tegen het oordeel dat [appelllant] c.s. de door hem gestelde schade aan de vloer en keuken in zijn appartement onvoldoende onderbouwd heeft.
Grief 3komt op tegen de afwijzing van de gevorderde kosten in verband met het inschakelen van Schadeoplossing.
Grief 4is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
Beoordeling van de grieven
Grief 1 – De schade aan de vloer
19. Grief 1 gaat over de schade aan de vloer en de daarop betrekking hebbende huidige vordering van [appelllant] c.s. bestaande uit het verschil tussen het aan hem uitgekeerde bedrag ter zake en zijn gestelde kosten/schade. In dit verband heeft [appelllant] c.s. een aankoopfactuur van de beschadigde vloer (lamelparket, ondervloer en plinten) overgelegd waaruit blijkt dat deze op 15 januari 2012 – derhalve ongeveer drie jaar voor de schadetoebrengende gebeurtenis – voor
€ 5.087,36 (exclusief montagekosten) is gekocht. Voorts heeft [appelllant] c.s. een nieuwe versie van de onder r.o. 6 genoemde offerte van [naam B.V.] in het geding gebracht waarin laatstgenoemde nu (ook) verklaart dat de door hem geoffreerde vloer vergelijkbaar is met de beschadigde vloer. Ten slotte verwijst [appelllant] c.s. naar het Dekra-rapport waarin, voor zover thans voor belang, met betrekking tot de kosten voor het vervangen van de beschadigde vloer het volgende staat vermeld:

Op basis van de offerte hebben wij de schade aan de houten vloer als volgt vastgesteld:
o
Verwijderen 22 m2 bestaande houten vloer EUR 610,50
o
Leveren ondervloer, totaal 33 m2 EUR 643,50
o
14 pakken parket (35m2) a EUR 94,00/m2 EUR 3.300,34
o
Plinten 30 meter
o
Arbeidsloon plaatsen EUR 740,00
o
Subtotaal inclusief BTW EUR 5.892,84
o
Afschrijving in verband met dagwaarde 3/20 EUR 883,93
o
Totaal inclusief BTW op dagwaarde EUR 5.008,91
20. [appelllant] c.s. meent dat hij met het bovenstaande heeft aangetoond dat hij met betrekking tot de vloer € 5.892,84 dan wel – na eventuele aftrek nieuw voor oud – € 5.008,91 schade heeft geleden. Nu namens of door de VvE voor de vloer slechts een schadevergoeding ten bedrage van € 2.461,68 is betaald, maakt [appelllant] c.s. aanspraak op een bedrag van (primair) € 3.431,16 dan wel (subsidiair) € 2.547,23.
21. De VvE heeft ter verwerping van de grief opnieuw verwezen naar de hiervoor onder r.o. 9 geciteerde conclusie van Crawford dat de omvang van de schade aan de vloer € 2.461,68 bedraagt. Nu [appelllant] c.s. geen aankoopnota van de nieuwe vloer heeft overlegd, is de door hem gestelde schade volgens de VvE nog steeds onvoldoende onderbouwd. Volgens de VvE kan het Dekra-rapport bij de begroting van de schade niet leidend zijn, omdat dit een bureaustudie betreft en het rapport drie jaar na de schadetoebrengende gebeurtenis is opgesteld. Subsidiair meent de VvE dat in ieder geval de gevorderde kosten voor het verwijderen van het parket en het arbeidsloon niet als schade kwalificeren, omdat [appelllant] c.s. de vloer in eigen beheer heeft vervangen. Nu de levensduur van een vloer volgens de VvE zes jaar bedraagt, geldt op grond van art. 6:100 BW dat van het schadebedrag 45,8% voor rekening van [appelllant] c.s. komt, waardoor het reeds uitgekeerde bedrag van € 2.461,68 inclusief BTW passend is.
22. De grief slaagt en het hof stelt hierbij het volgende voorop. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd. (Zie onder meer ECLI:NL:HR:2008:BE9998). Wanneer een zaak geheel en al verloren gaat, doordat herstel niet mogelijk is of economisch onverantwoord, lijdt de rechthebbende door dit verlies een nadeel in zijn vermogen gelijk aan de waarde van de zaak. Indien de desbetreffende, verloren gegane zaak een exemplaar is zonder eigen, individueel bepaalde kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat, zal de rechthebbende door dit verlies een nadeel in zijn vermogen lijden dat in het algemeen kan worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies (de ‘marktwaarde’, vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO2786).
23. Partijen verschillen in dit verband met name van mening over (i) de vervangingswaarde van de vloer en (ii) de vraag of aftrek van ‘nieuw voor oud’ moet plaatsvinden. In casu was sprake van een (pas) drie jaar oude vloer die als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis in zijn geheel moest worden vervangen. Volgens het hof heeft [appelllant] c.s., door het in het geding brengen van de aankoopfactuur van de beschadigde vloer in combinatie met de offerte en verklaring van [naam B.V.], voldoende aannemelijk gemaakt dat de marktwaarde van de beschadigde vloer (inclusief montagekosten) op het moment van tenietgaan gelijk was aan € 5.892,84. Dat [appelllant] c.s. niet de aankoopfactuur van de nieuwe vloer heeft overgelegd, is bij die stand van zaken niet doorslaggevend.
Anders dan de VvE betoogt, gaat het hof ervan uit dat de door [naam B.V.] genoemde materiaalkosten wel degelijk wijzen op een vergelijkbare vloer (en zeker niet op een veel duurdere massief houten parketvloer zoals Crawford heeft gesteld). Omgerekend bedroeg het in 2012 door [appelllant] c.s. gekochte lamelparket immers € 105,91 per vierkante meter en noemt [naam B.V.] een bedrag van € 94,-- per vierkante meter. Hiervan uitgaande vordert [appelllant] c.s. zeker niet een te hoog bedrag aan materiaalkosten. In ieder geval heeft de VvE niet toegelicht waarom het door of namens haar betaalde bedrag ‘voor vervangen vloer’ ten bedrage van € 2.461,68 dan volstaat, zonder dit bedrag overigens te specificeren. Wanneer dat bedrag wordt gedeeld door het aantal vierkante meters (35 m², zoals onbetwist vaststaat), dan wordt uitgekomen op een bedrag van
€ 70,33 per vierkante meter, dit nog los van ondervloer, plinten, opruimkosten en arbeidsloon.
24. Mede gezien het feit dat in casu sprake is van zaakschade acht het hof het voorts billijk om bij de schadebegroting te abstraheren van de omstandigheid dat [appelllant] c.s. de nieuwe vloer zelf heeft gelegd, waardoor hij (mogelijk) kosten heeft uitgespaard. Het feit dat [appelllant] c.s. (kennelijk) over dergelijke klusvaardigheden beschikt, is immers een omstandigheid die de VvE niet aangaat en laat onverlet dat hij zelf tijd en moeite heeft moeten investeren in het leggen van de vloer.
25. In de omstandigheid dat de beschadigde vloer slechts drie jaar oud was, ziet het hof, mede gezien het vorenoverwogene, geen redelijke grond om ex art. 6:100 BW de schadevergoeding te minderen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat vloeren als de onderhavige langere tijd meegaan, althans aanzienlijk langer dan de door de VvE gestelde, maar niet onderbouwde, duur van zes jaar (vergelijk in dit verband ook bijvoorbeeld het Dekra-rapport waarin de vloer over een periode van twintig jaar wordt afgeschreven).
26. Het hof zal daarom het voor de vloer (primair) gevorderde bedrag van € 3.431,16 aan schadevergoeding toewijzen.
Grief 2 – De schade aan de keuken
27. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [appelllant] c.s. gestelde schade aan de keuken onvoldoende onderbouwd is. Nu namens of door de VvE met betrekking tot de schade aan de keuken slechts € 332,75 is vergoed, maakt [appelllant] c.s. op grond van het Dekra-rapport aanspraak op vergoeding van nog € 442.25. In het Dekra-rapport staat ten aanzien van de gestelde schade aan de keuken, voor zover thans van belang, onder meer het volgende vermeld:

Vraag 2: wat is het verband tussen de wateroverlast en de ontstane schade aan het keukenblok? Is het naar uw oordeel noodzakelijk om het gehele keukenblok te vervangen vanwege waterschade?
Antwoord vraag 2:De keuken is voorzien van een keukenblad. Er zijn verschillende materialen die gebruikt kunnen worden als aanrechtblad.
Alle toe te passen bladen zijn waterbestendig of uitgevoerd met een waterbestending oppervlak. Aan alle drie de randen van het blad, dit is de achterzijde en de beide zijkanten, dient het blad te zijn voorzien van kitafdichtingen.Met name bij bladen die zijn opgebouwd uit een houten kern of zijn opgebouwd uit componenten waarin hout is verwerkt, zijn de kitafdichtingen van wezenlijk belang.De kitafdichtingen zorgen ervoor dat vocht niet kan intreden in het blad en in de constructie onder het blad.
De oorzaak van eventuele schade aan het blad is in deze niet de wateroverlast maar het niet aanwezig zijn van kitafdichtingen of de slechte staat van onderhoud van de kitafdichtingen aan de randen van het blad waardoor het aannemelijk is dat water voorafgaand aan de overstroming al regelmatig tussen de gebrekkige afdichtingen is gestroomd.
Daar de spoelkast direct is gelegen in de nabijheid van de afvoer is het redelijk om de kosten voor het vervangen van deze spoelkast op te nemen in de schadevaststelling. Het volledig vervangen van de keuken is op grond van het bovenstaande niet aannemelijk.
Vraag 3: wat is naar uw oordeel een redelijke vergoeding voor de schade aan het keukenblok (daarbij de leeftijd van het keukenblok in acht nemende en uitgaande van de schadeclaim februari 2015)?
antwoord vraag 3:Zoals verwoord in het antwoord op de vorige vraag is het niet onredelijk om de spoelkast op te nemen in de schadevaststelling. De kosten voor de uitvoering van deze werkzaamheden zijn de volgende:
o
Demonteren bestaande blad, 2 uur EUR 100,00
o
Demonteren kranen en afvoer, 1 uur EUR 50,00
o
Demonteren spoelkast, 1 uur EUR 50,00
o
Aankoop nieuwe spoelkast EUR 400,00
o
Overzetten deuren kast, 1 uur EUR 50,00
o
Terugplaatsen blad en aansluiten leidingen, 2 uur EUR 100,00
o
Kitwerk rondom, 0,5 uur EUR 25,00
Totaal inclusief BTW EUR 775,00
Een afschrijving is niet aan de orde daar sprake is van partieel herstel.
28. De VvE concludeert tot afwijzing van de vordering. De VvE stelt ten eerste dat het Dekra-rapport om de volgende redenen niet kan dienen als onderbouwing van de gestelde schade:
a) het betreft een bureaustudie die drie jaar na de schadetoebrengende gebeurtenis is opgesteld;
b) daarin wordt gesproken over de noodzaak tot vervanging van een spoelkast die met te veel “mitsen en maren” is omgeven; en
c) het gaat niet in op het slechte kitwerk in de keuken, waar Crawford in haar rapport wel aandacht aan had besteed.
Daarnaast moeten de door Dekra begrote arbeidskosten volgens de VvE niet als schade worden aangemerkt, omdat [appelllant] c.s. kennelijk de keuken zelf heeft geplaatst en daarom zelf in staat is de spoelkast te vervangen. Volgens de VvE maakt dit dat de schade € 400,-- bedraagt, zijnde de kosten voor een nieuwe spoelbak. Gelet op art. 6:100 BW is [appelllant] c.s. passend gecompenseerd door de betaling van € 332,72.
29. De grief slaagt om de volgende redenen.
a) Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom het feit dat het Dekra-rapport een bureaustudie betreft, die drie jaar na de schade toebrengende gebeurtenis is opgesteld, betekent dat stellingen van [appelllant] c.s. hiermee niet (nader) kunnen worden gesubstantieerd.
b) Naar het oordeel van het hof is het Dekra-rapport, wat de noodzaak van het vervangen van de spoelkast betreft, voldoende en onvoorwaardelijk onderbouwd.
c) Anders dan de VvE stelt, heeft Dekra blijkens het onder r.o. 27 weergegeven citaat in haar rapport wel degelijk in ogenschouw genomen dat het kitwerk in de keuken van [appelllant] c.s. ondeugdelijk was, reden waarom Dekra concludeert dat eventuele schade aan het keukenblad niet het gevolg is van de gewraakte overstroming en het volledige keukenblok niet hoeft te worden vervangen. Dekra concludeert in diezelfde passage uitdrukkelijk dat de kosten voor de vervanging van de spoelbak wel voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze direct naast de afvoer was gelegen waaruit het rioolwater de keuken is ingestroomd. Hiermee bedoelt Dekra te zeggen, zo begrijpt het hof, dat de schade aan de spoelbak niet is veroorzaakt door het ondeugdelijke kitwerk, maar een direct gevolg is van het rioolwater dat in het appartement is terechtgekomen. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de kosten voor een nieuwe spoelbak redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking komen.
Ook hier geldt dat om redenen van billijkheid geabstraheerd kan worden van de omstandigheid dat [appelllant] c.s. deze zelf zou kunnen vervangen.
Nu, zoals Dekra opmerkt, sprake is van partieel herstel en de keuken blijkens de door [appelllant] c.s. overgelegde factuur op het moment van intreden van de schade minder dan drie jaar oud was, oordeelt het hof dat er evenmin aanleiding bestaat om eventueel door [appelllant] c.s. geleden voordeel te verrekenen.
30. Het hof zal daarom het voor de keuken gevorderde bedrag van € 442,25 aan schadevergoeding toewijzen.
Grief 3 – De kosten voor het rapport van Schadeoplossing
31. De derde grief is gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vordering tot betaling van de kosten die [appelllant] c.s. heeft betaald aan Schadeoplossing. [appelllant] c.s. meent in hoger beroep dat hij de door hem gestelde schade aan de vloer en keuken wel voldoende heeft onderbouwd, waardoor ook de kosten voor Schadeoplossing op grond van art. 6:96 BW lid 2 sub b voor vergoeding in aanmerking komen.
32. De VvE voert aan dat de grief niet kan slagen, omdat [appelllant] c.s. de schade aan de vloer en keuken nog steeds onvoldoende heeft onderbouwd en hij geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van deze vordering in rechtsoverweging 5.10 van het bestreden vonnis.
33. De grief slaagt. Anders dan de VvE stelt, heeft [appelllant] c.s. wel degelijk een grief gericht tegen voornoemde rechtsoverweging (memorie van grieven, nr. 27). Het hof overweegt dat op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW als vermogensschade in aanmerking komen alle redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van deze kosten is vereist dat in de gegeven omstandigheden de kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen.
34. Tussen partijen is niet in geschil dat [appelllant] c.s. schade heeft geleden waarvoor de VvE aansprakelijk is. Nu de VvE echter de door [appelllant] c.s. gestelde omvang van die schade heeft betwist, was het voor laatstgenoemde redelijkerwijs noodzakelijk om Schadeoplossing in te huren. Nu ook de kosten hiervoor redelijk waren, kan de vordering worden toegewezen.
Grief 4 – De proceskosten in eerste aanleg
35. Met zijn vierde grief komt [appelllant] c.s. op tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Nu de hiervoor genoemde grieven slagen en de afwijzing van de proceskosten in eerste aanleg was gebaseerd op een door het hof verworpen oordeel, slaagt ook deze grief.
De buitengerechtelijke incassokosten
36. [appelllant] c.s. maakt in hoger beroep primair aanspraak op € 512,31 en subsidiair op € 423,95 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, waarbij hij zich baseert op het rapport BGK-Integraal. De VvE verweert zich tegen deze vordering door te stellen dat de buitengerechtelijke incassokosten nooit zijn aangezegd en dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die zijn gedaan worden geacht in de proceskostenveroordeling te zitten.
37. Nu het hierbij gaat, naar het hof begrijpt, om de bij inleidende dagvaarding reeds omschreven, niet weersproken, werkzaamheden, bestaande uit het veelvuldig corresponderen en telefoneren met verschillende partijen, het voeren van besprekingen en het doen van schikkingsvoorstellen om een oplossing buiten rechte te bereiken, is er sprake van méér werkzaamheden dan die ter voorbereiding van de procedure. Zij komen dus wel degelijk voor vergoeding in aanmerking, naast de proceskostenveroordeling. De omstandigheid dat deze kosten niet zijn aangezegd, doet hier niet aan af, noch de omstandigheid dat [appelllant] c.s. tegen deze kosten verzekerd is. Het gaat bij dit laatste immers nog steeds om vermogensschade aan de zijde van [appelllant] c.s.
Kosten voor het Dekra-rapport
38. [appelllant] c.s. maakt ten slotte in hoger beroep aanspraak op de kosten die hij heeft gemaakt voor het Dekra-rapport. De VvE concludeert tot afwijzing van deze vordering, omdat het Dekra-rapport in haar visie geen adequaat onderzoek vormt.
39. Het hof overweegt dat het voor [appelllant] c.s., na de afwijzing van zijn vordering in eerste aanleg, redelijk was om Dekra in de arm te nemen. Anders dan de VvE is het hof voorts van oordeel dat het Dekra-rapport in het kader van dit hoger beroep een adequaat rapport was. Het hof zal de voor dat rapport gevorderde kosten daarom toewijzen
Slotsom en proceskosten
40. De slotsom is dat het hof de VvE zal veroordelen tot betaling van € 3.431,16 voor de vloer en € 442,25 voor de spoelbak, alsmede van de kosten voor de rapporten van Schadeoplossing en Dekra, de primair gevorderde buitengerechtelijke kosten en de proceskosten in eerste aanleg.
41. Het hof zal de VvE als de in het ongelijk gestelde partij ook veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis van de kantonrechter van 14 juli 2017;
en
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de VvE binnen zeven dagen na betekening van dit arrest tot betaling aan [appelllant] c.s. van:
 € 3.873,41,-- ter zake van de schadevergoeding aan de keuken en vloer, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2015;
 € 1.210,-- ter zake van het rapport van Schadeoplossing en € 1.149,50 ter zake van het Dekra-rapport, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen;
 € 512,31 aan buitengerechtelijke incassokosten;
 de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appelllant] c.s. tot op heden begroot op € 471,-- griffierecht en € 1.086,-- voor gemachtigdensalaris;
 de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appelllant] c.s. tot op heden begroot op € 716,-- griffierecht en € 1.074,-- salaris advocaat, vermeerderd met de nakosten € 157,-- (verhoogd met € 82,-- in geval van betekening), en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, D. Aarts en H.M.H. Speyart van Woerden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2019 in aanwezigheid van de griffier.