10.4.In Mededeling 61 zijn regels gesteld betreffende de ontheffing van de verplichting de herkomst van accijnsgoederen aan te tonen met bescheiden als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
11. De rechtbank overweegt dat uit het bepaalde in artikel 80 van de Wet in samenhang met artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit volgt dat voor alle situaties waarin een accijnsgoed wordt aangetroffen de herkomst ervan moet worden aangetoond. Anders dan [belanghebbende] stelt maakt de omstandigheid dat het in bepaalde situaties vrijwel onmogelijk is om dat bewijs te leveren niet dat artikel 80 van de Wet toepassing mist, nu dat bewijs in andere situaties wel te leveren is.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 80 van de Wet en artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit de herkomst van de in de slobtanks aangetroffen hoeveelheid motorolie aangetoond. De losverklaringen kunnen niet als bewijs in dezen worden aangemerkt omdat daaruit alleen kan worden opgemaakt dat op 20 november 2014 een hoeveelheid benzine (ca 7000 liter) is gelost waarna de ladingtanks nagelensd zijn opgeleverd. Dat valt niet in overeenstemming te brengen met het feit dat bij de controle op 19 april 2015 in de slobtanks een hoeveelheid van 9.403 liter motorbenzine is aangetroffen.
13. Aan het bepaalde in artikel 80 van de Wet in samenhang met artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit is in het geval van [belanghebbende] gezien het vorenstaande niet voldaan. Mededeling 61 keurt evenwel goed dat onder voorwaarden het harde bewijs van artikel 80 van de Wet niet behoeft te worden geleverd. Dat, naar [belanghebbende] stelt, dit beleid niet is gepubliceerd, is - wat daarvan verder ook zij - niet relevant nu het een goedkeurend, begunstigend beleid betreft waarop te allen tijde een beroep kan worden gedaan. [De Inspecteur] heeft gelet hierop ambtshalve getoetst of in het geval van [belanghebbende] aan de voorwaarden van Mededeling 61 is voldaan. Mededeling 61 schrijft in punt 2.4 voor dat de schipper in het aan boord aanwezige ladingboek binnentankvaart aantekening houdt van de in de verschillende ladingtanks en slobtanks aanwezige restlading en ladingresiduen. Niet in geschil is dat de schipper bij de controle op 19 april 2015 geen ladingboek heeft kunnen tonen. [De Inspecteur] heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring van Mededeling 61 niet is voldaan.
14. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat bij de in de slobtanks van de [naam schip] aangetroffen hoeveelheid vloeistof sprake is van het vervoeren of voorhanden hebben van een accijnsproduct buiten een accijnsschorsingsregeling. [Belanghebbende] heeft hier nog tegenin gebracht dat door een medewerker van het Douanelaboratorium bij email van 7 april 2017 is verklaard dat de in de slobtanks aanwezige vloeistof zou kunnen bestaan uit een mengsel van reeds vervoerde producten. De rechtbank acht van deze verklaring evenwel niet de bewijskracht uitgaan die op grond van de wettelijke bepalingen wordt verlangd om de herkomst van de vloeistof in de slobtanks aan te tonen.
15. [ Belanghebbende] heeft de door de douane vastgestelde hoeveelheid vloeistof van 9.403 liter betwist, omdat de meting niet accuraat zou zijn. De meting had volgens haar moeten plaatsvinden met gebruikmaking van het tanktabellenboek. [De Inspecteur] heeft daartegenin gebracht dat bij de meting is uitgegaan van de maximale hoogte van de tanks en met een meetlint de meting is verricht. Verder heeft [de Inspecteur] verder onweersproken gesteld dat bij de controle geen tabellenboek is aangetroffen. De rechtbank acht hetgeen door [belanghebbende] is aangevoerd onvoldoende om de door [de Inspecteur] vastgestelde omvang van de in de slobtanks aanwezige vloeistof niet te volgen. De naheffingsaanslag is derhalve terecht en naar een juist bedrag aan [belanghebbende] opgelegd.
16. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke grieven aangevoerd. De rechtbank is niet gebleken dat de belastingrente in strijd met enige rechtsregel door [de Inspecteur] is berekend.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.