ECLI:NL:GHDHA:2019:4002

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
AV001745-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 januari 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de raadsman van de verzoeker, mr. C.F. Korvinus. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de voorzitter van de strafkamer, mr. C.G.M. van Rijnberk, en de andere leden van de kamer, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. E. van Die, niet onpartijdig zouden zijn. De verzoeker stelde dat de voorzitter had geweigerd om een regiezitting te plannen, waardoor hij in zijn verdediging werd beperkt. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek erkend, maar oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om een nieuwe regiezitting niet als blijk van vooringenomenheid kon worden gezien. Het hof heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een afschrift van de beslissing zou worden toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001745-18
Rolnummer hoofdzaak : 22-003082-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker],

geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats],
adres: [adres],
verzoeker,
raadsman mr. C.F. Korvinus.

Het geding en de feiten

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft de meervoudige strafkamer van dit hof in de samenstelling mr. C.G.M. van Rijnberk, voorzitter,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. E. van Die, leden, op 30 maart 2017 een (eerder voor
15 november 2016 geplande) regiezitting gehouden. Ter terechtzitting van 11 mei 2017 heeft deze meervoudige strafkamer zijn beslissingen op de namens verzoeker ingediende onderzoekswensen meegedeeld. Die beslissingen zijn verwoord in het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal.
2. Bij brief d.d. 17 juli 2017 heeft de raadsman van verzoeker de voorzitter van genoemde strafkamer mr. C.G.M. van Rijnberk bericht dat de verdediging voornemens was om de afgewezen onderzoekswensen nogmaals op een nader te bepalen regiezitting te herhalen, ondersteund met nieuwe stukken en/of een nadere motivering.
3. Bij brief d.d. 25 augustus 2017 heeft de voorzitter mr. C.G.M. van Rijnberk bij monde van de griffier aan de raadsman van verzoeker onder meer het volgende medegedeeld:
“Vanzelfsprekend staat het u vrij om te gelegener tijd, bij voorbeeld bij pleidooi, uw eerder gedane onderzoekswensen te herhalen. De regiefase is evenwel afgerond. Ter voorkoming van misverstand meld ik u dat er geen nader te bepalen regiezitting zal worden gehouden”.
4. Naar aanleiding van de brief d.d. 25 augustus 2017 heeft de raadsman namens verzoeker bij brief d.d. 29 augustus 2017 een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter gedaan. Voor zover de voorzitter van de strafkamer die beslissing heeft genomen mede namens de twee andere leden van de strafkamer, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. E. van Die, heeft de raadsman zijn verzoek mede gericht tegen die twee leden. De griffier heeft deze brief per
e-mail aan genoemde raadsheren toegezonden met het verzoek op het verzoek tot wraking te reageren.
5. Ten aanzien van het verzoek tot wraking heeft de voorzitter mr. C.G.M. van Rijnberk zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de strekking van haar brief d.d. 25 augustus 2017 niet is dat het de verdediging niet vrijstaat om afgewezen onderzoekswensen opnieuw in te dienen en te ondersteunen aan de hand van nieuwe stukken dan wel nader te motiveren, maar dat dit bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te gebeuren. Haar ontgaat, aldus haar reactie, dat op grond van deze beslissing sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
6. Op 15 september 2017 is het namens verzoeker gedane wrakingsverzoek door de wrakingskamer van dit hof behandeld. Bij beslissing van 28 september 2017 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen.
7. Bij brief d.d. 1 november 2017 heeft de raadsman van verzoeker de onderzoekswensen (nader) gemotiveerd en verzocht om een nieuwe regiezitting te entameren, zodat de verdediging haar onderzoekswensen nader kan toelichten en onderbouwen.
8. Bij brief d.d. 23 november 2017 heeft het hof het verzoek tot het entameren van een nieuwe regiezitting afgewezen. Het hof heeft bewilligd in het horen van een aantal getuigen. Het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], alsmede een aantal bankmedewerkers, is afgewezen.
9. Bij brief d.d. 8 november 2018 heeft de raadsman de strafkamer van het hof opnieuw verzocht een regiezitting te plannen. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de raadsman gesteld dat zich in de strafzaak cruciale ontwikkelingen hebben voorgedaan naar aanleiding waarvan de verdediging haar verzoek tot het horen van een aantal getuigen wenst aan te vullen en nader te onderbouwen. Voorts is ter onderbouwing aangevoerd dat de verdediging gebruik wenst te maken van de gelegenheid om erop te attenderen dat het hof op een aantal onderzoekswensen geen beslissing heeft genomen, met het verzoek deze alsnog toe te wijzen. Ook wenst de verdediging te reageren op de (motivering van het hof tot) afwijzing van een aantal onderzoekswensen, mede naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in de strafzaak. In de brief d.d. 8 november 2018 heeft de raadsman van verzoeker eveneens gesteld dat de beslissingen van het hof zijn genomen op basis van feitelijke onjuistheden, waardoor die beslissingen onbegrijpelijk zijn.
10. Vanwege het uitblijven van een reactie van het hof op zijn brief d.d. 8 november 2018 heeft de raadsman bij brief van 23 november 2018 verzocht om zo spoedig mogelijk, in elk geval voor 21 december 2018, een datum voor een regiezitting te bepalen. In diezelfde brief heeft de raadsman gewezen op het feit dat hij op 23 februari 2018 een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend en dat voor de behandeling daarvan nog geen datum is gepland. In het voorgaande heeft de raadsman aanleiding gezien te stellen dat de strafzaak tegen verzoeker niet rijp is voor een inhoudelijke behandeling. De raadsman heeft verzocht om de inhoudelijke behandeling van de zaak, gepland in de periode van 29 januari tot en met 25 maart 2019, aan te houden.
11. Bij brief d.d. 30 november 2018 heeft de griffier namens de voorzitter van de strafkamer aan de raadsman meegedeeld dat het hof het verzoek om de reeds geplande inhoudelijke behandeling van de strafzaak aan te houden en een nieuwe regiezitting te entameren heeft afgewezen. Wel heeft het hof bewilligd in het verzoek om de getuige [getuige 1] te (doen) horen, mits dat verhoor voor de aanvang van de inhoudelijke behandeling kan worden afgerond.
12. Bij brief d.d. 3 december 2018 heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking van de voorzitter van de strafkamer van dit hof gedaan. Voor zover de voorzitter van de strafkamer de beslissing als verwoord in de brief d.d. 30 november 2018 heeft genomen mede namens de twee andere leden van de strafkamer, te weten
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. E. van Die, is dit verzoek mede tegen hen gericht. De griffier heeft deze brief per e-mail toegezonden aan genoemde raadsheren met het verzoek op het verzoek tot wraking te reageren.
13. De voorzitter heeft, mede namens mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. E. van Die, in haar schriftelijke reactie d.d. 17 december 2018 meegedeeld niet in de wraking te berusten. Voorts heeft zij daarin medegedeeld dat zij en de overige leden van de strafkamer niet wensen te worden gehoord op het verzoek tot wraking.
14. De wrakingskamer heeft het verzoek op 21 december 2018 ter terechtzitting behandeld. Op de terechtzitting is gehoord de raadsman van verzoeker, mr. C.F. Korvinus. De advocaat-generaal mr. M. van der Horst heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

15. Het wrakingsverzoek is gegrond op de weigering van de voorzitter van de strafkamer van dit hof om op een nader te bepalen terechtzitting een regiebehandeling van de strafzaak tegen verzoeker te plannen.
16. Namens verzoeker is in dit verband gesteld dat verzoeker door die weigering het recht wordt ontnomen om door het horen van getuigen en inbreng van stukken zijn verdediging te voeren, althans, wordt aan verzoeker de mogelijkheid ontnomen om in een nadere regiezitting zijn onderzoekswensen c.q. nieuwe onderzoekswensen nader toe te lichten voorafgaande aan een inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. Door verzoeker te beperken in zijn mogelijkheden om zijn concrete verzoeken nader toe te lichten geeft de voorzitter van de strafkamer feitelijk aan dat het hof de verdediging geen mogelijkheid meer wenst toe te staan om deze nadere verzoeken toe te lichten. Het had minst genomen op de weg van de voorzitter gelegen – mede naar aanleiding van haar eigen mededelingen gedaan tijdens de behandeling van het eerdere wrakingsverzoek – om de verdediging op een nader te bepalen regiezitting in de gelegenheid te stellen die nadere onderzoekswensen en nieuwe stukken toe te lichten. Verzoeker is derhalve van oordeel dat het hof door deze handelwijze handelt in strijd met artikel 6 EVRM en dat sprake is van vooringenomenheid, althans de schijn van partijdigheid is gewekt. Doordat zonder verzoeker te horen en zonder enige motivering het verzoek van verzoeker om een regiezitting te entameren is afgewezen, is sprake van omstandigheden waardoor de bij verzoeker gerezen vrees – dat niet zonder vooringenomenheid naar zijn zaak wordt gekeken – objectief gezien wordt gerechtvaardigd.
17. Mr. C.G.M. van Rijnberk heeft zich – mede namens de overige leden van de strafkamer – op het standpunt gesteld dat reeds op 30 maart 2017 een regiezitting heeft plaatsgevonden waarop de verdediging al haar onderzoekswensen heeft kunnen toelichten. De ingeplande zittingsdagen voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, te weten in het eerste kwartaal van 2019, zijn al geruime tijd geleden met alle raadslieden afgestemd en vastgelegd. De voorzitter betwist dat zij op 15 september 2017 bij de behandeling van het vorige wrakingsverzoek van de raadsman in de onderhavige strafzaak heeft toegezegd dat de zittingscombinatie na indiening van nadere onderzoekswensen door mr. Korvinus een nieuwe regiezitting zou houden. De voorzitter heeft toen slechts uitgesproken dat niet al bij voorbaat was uitgesloten dat in de toekomst een nieuwe regiezitting zou worden gehouden. De leden van de zittingscombinatie stellen zich op het standpunt dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
17. De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het prematuur is. De verzoeken aangekondigd bij brief d.d. 8 november 2018 moeten op de terechtzitting worden gedaan, waarna de advocaat-generaal in de gelegenheid dient te worden gesteld op die verzoeken te reageren, zodat het hof daarop een beslissing kan nemen. Eerst als die beslissing ter terechtzitting is genomen bestaat ruimte voor een wrakingsverzoek.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich onder aanvoering van in diens schriftelijke conclusie vermelde argumenten op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek in al zijn onderdelen ongegrond verklaard dient te worden.
De advocaat-generaal heeft aan het slot van zijn betoog geadviseerd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 513, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en/of artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

19. Anders dan de advocaat-generaal, wiens conclusie primair strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn verzoek, nu het wrakingsverzoek naar zijn oordeel prematuur is, is het hof van oordeel dat verzoeker in diens – overigens tijdig ingediende – verzoek kan worden ontvangen.
20. De wrakingskamer heeft daarbij als volgt overwogen. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
21. Dit criterium - feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden - beperkt zich niet tot beslissingen van een rechter op ter terechtzitting ingediende verzoeken, doch omvat alle gedragingen en of uitlatingen van een rechter voor zover deze twijfel over de rechterlijke onpartijdigheid zouden kunnen hebben opgeroepen. Dat de bij brief van 8 november 2018 aangekondigde verzoeken van de verdediging ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek nog niet ter zitting waren gedaan staat aan de ontvankelijkheid van de verzoeker dan ook niet in de weg. Daarbij komt dat verzoeker zich met het wrakingsverzoek niet keert tegen beslissingen op bij voormelde brief aangeduide verzoeken tot nader onderzoek, maar tegen de in de brief van 30 november 2018 gelegen afwijzing van het verzoek een nieuwe regiezitting in te lassen.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

22. Bij de inhoudelijke beoordeling van een ontvankelijk wrakingsverzoek staat volgens vaste jurisprudentie voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling dient te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
22. Zoals hiervoor overwogen en in onderdeel 37 van het wrakingsverzoek uitdrukkelijk omschreven, is volgens verzoeker op grond van de beslissing tot afwijzing van de verzoeken van de verdediging om de geplande inhoudelijke behandeling van de strafzaak aan te houden en een nieuwe regiezitting te entameren, sprake van feiten of omstandigheden waardoor aan de rechterlijke onpartijdigheid getwijfeld kan worden. Namens verzoeker wordt gesteld dat deze niet gemotiveerde afwijzing blijk geeft van vooringenomenheid, althans bij de verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees heeft doen ontstaan dat er naar zijn zaak niet zonder vooringenomenheid wordt gekeken.
24. Nu het derhalve gaat om een op het terrein van artikel 258, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gelegen beslissing en naar het oordeel van het hof als zodanig om een rechterlijke (tussen-)beslissing als grond voor het wrakingsverzoek, betrekt het hof bij de beoordeling voorts dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat de wrakingskamer geen oordeel toekomt over de juistheid van die beslissing: beoordeling daarvan is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Op voet van HR 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) vloeit uit het gesloten stelsel van rechtsmiddelen hetzelfde voort voor de motivering van een dergelijke beslissing, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering en om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien motivering van de (tussen-)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
25. Namens verzoeker is in dit verband gewezen op de volgende omstandigheden in het licht waarvan de brief van 30 november 2018 - zo begrijpt de wrakingskamer verzoeker - moet worden beoordeeld:
1. de bewijsnood waarin verzoeker als verdachte in zijn strafzaak na de vorige regiezitting en na afwijzende beslissing op het laatst ingediende wrakingsverzoek is komen te verkeren en ter leniging waarvan hij ter nieuwe regiezitting te bespreken nader onderzoek wenst;
2. het ernstig vertraagd in behandeling nemen van een klaagschrift tegen inbeslagname van voor de verdediging relevante administratie;
3. het negeren van verzoeken tot het horen van een tweetal getuigen en inzake een rechtshulpverzoek aan Suriname;
4. het niet in behandeling nemen van verzoeken in verband met een door een ander gerecht vastgesteld verzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. en
5. het niet in behandeling nemen van verzoeken in verband met Transacties, RIEC-onderzoek en Ziggokastjes.
26. Tegen de achtergrond van het gegeven dat het bij het gerechtshof vanwege verdachte aanhangige hoger beroep zich onder meer keert tegen de bewezenverklaring van witwassen, bij welk delict het er voor de verdachte die de tenlastelegging betwist veelal op aankomt om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het betrokken voorwerp te geven, kunnen de mogelijkheden om door middel van het onderzoek ter terechtzitting zijn bewijspositie te verbeteren voor een dergelijke verdachte van evidente betekenis zijn. Juist om die reden kan van de rechter die uit hoofde van zijn aanstelling dient te worden vermoed onpartijdig te zijn, niet spoedig worden aangenomen dat er sprake is van vooringenomenheid in die zin dat (zoals verzoeker in onderdeel 58 van het verzoekschrift stelt) voor het hof de illegale herkomst van de betrokken gelden reeds vaststaat. Al hetgeen namens verzoeker in dit verband is aangevoerd is daarvoor naar het oordeel van de wrakingskamer, ook in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende. Van een objectief gerechtvaardigde vrees voor schade aan de onpartijdigheid acht de wrakingskamer evenmin sprake. Daarbij overweegt de wrakingskamer dat het achterwege blijven van een (nieuwe) regiezitting niets toe- of afdoet aan de mogelijkheid om tijdens het inhoudelijk gedeelte van het onderzoek ter terechtzitting alsnog verzoeken in te dienen (zoals de voorzitter de raadsman ook in het vooruitzicht heeft gesteld) en bij pleidooi conclusies te trekken. Het ontbreken van een uitdrukkelijke motivering van de beslissing van 30 november 2018 is ook niet een omstandigheid die in het licht van alle omstandigheden van het geval – waaronder het vanzelfsprekend meespelende belang van een voortvarende strafrechtspleging – en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.

Maatregelen tegen misbruik wraking

27. Bij de behandeling van dit wrakingsverzoek heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven toepassing te geven aan het bepaalde in de artikelen 513, vierde lid, en of 515, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering.
28. De wrakingskamer overweegt dat voor toepassing van artikel 513, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen grond bestaat, nu in het verzoek tot wraking feiten of omstandigheden zijn voorgedragen die pas na het eerdere wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Voor zover, zoals uit de plaats in zijn conclusie zou kunnen worden afgeleid, de advocaat-generaal het oog heeft gehad op toepassing van deze bepaling door deze wrakingskamer op een volgend wrakingsverzoek, overweegt het hof dat deze bepaling van rechtswege van toepassing is.
29. Voor een voorziening op voet van de tweede bepaling ziet de wrakingskamer geen aanleiding, nu met betrekking tot het onderhavige verzoek niet kan worden gesproken van misbruik van wraking.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsman van) verzoeker, genoemde voorzitter en raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 2 januari 2019 door mrs. R.M. Bouritius,
I. Obbink-Reijngoud en F.R. Salomons, in aanwezigheid van de griffier G. Schmidt-Fries.