ECLI:NL:GHDHA:2019:477

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
22-002602-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van braak van een kajuitboot te Leiden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van diefstal door middel van braak, waarbij hij op of omstreeks 6 juni 2018 te Leiden een kajuitboot heeft weggenomen die toebehoorde aan een ander. De verdachte heeft de ladder van de boot losgeschroefd en is met de boot weggedreven naar een andere locatie. In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken, maar in hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot 3 weken, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, waarbij hij de toegang tot de boot heeft verkregen door middel van braak. De verdachte heeft geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen en heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002602-18
Parketnummer: 09-112743-18
Datum uitspraak: 27 februari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1961,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek van voorarrest. Voorts is de gevangenhouding van de verdachte ter terechtzitting bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juni 2018 te Leiden een (kajuit)boot ([boot]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen boot onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, inklimming, een valse sleutel, door de ladder/trap van de boot los te schroeven, althans te verwijderen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks6 juni 2018 te Leiden een
(kajuit
)boot ([boot]),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten deledieaan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever], heeft weggenomen met het oogmerk om
hetdezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdie weg te nemen boot onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
, inklimming, een valse sleutel,door de ladder
/trapvan de boot los te schroeven
, althans te verwijderen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de boot.
Het hof oordeelt hier omtrent als volgt.
De verdachte heeft de ladder van de boot losgeschroefd en is vervolgens met de boot weggedreven naar een andere plek dan waar de boot aangemeerd lag. De verdachte heeft reeds door deze handeling zich de feitelijke heerschappij over de boot verschaft en aldus als heer en meester over de boot beschikt. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak. Diefstal betreft een naar en hinderlijk feit dat overlast veroorzaakt en schade berokkent aan de gedupeerden. De verdachte heeft door zijn handelingen blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. H.P.CH. van Dijk en mr. K. Schaffels, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 februari 2019.