ECLI:NL:GHDHA:2019:528

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
BK-18/00950
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst aan belanghebbende, mevrouw [X] te [Z], € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht wegens het onbetaald blijven van een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Ontvanger heeft het bedrag gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2019 is de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat zij eerder had verzocht om uitstel. Het Hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de aanmaningskosten abusievelijk op 5 maart 2018 zijn verlaagd, waardoor het belang aan de zaak is komen te ontvallen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende heeft in haar correspondentie met het Hof haar twijfels geuit over de integriteit van de procedure en heeft gedreigd met een wrakingsprocedure. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de brief van belanghebbende slechts een algemene aankondiging van een voornemen was en dat er geen reden was om de zitting uit te stellen. De Ontvanger heeft verklaard alles in het werk te hebben gesteld om belanghebbende te horen, maar zonder resultaat. Het Hof heeft uiteindelijk besloten de zitting door te laten gaan en de zaak te beëindigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00950

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 maart 2019

in het geding tussen:

mevrouw [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Enschede, de Ontvanger,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 2 augustus 2018, nr. SGR 17/6618.

Beslissing

Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De Ontvanger heeft wegens het onbetaald blijven van een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting aan belanghebbende € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger het bedrag van de in rekening gebrachte aanmaningskosten gehandhaafd.
2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep ingesteld bij de Rechtbank. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 1 maart 2019. De Ontvanger is verschenen. Van de kant van belanghebbende is niemand verschenen.
5.1.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft het Hof belanghebbende meegedeeld dat het in het faxbericht van 15 februari 2019, waarin zij verzoekt om uitstel van de zitting van vrijdag 1 maart 2019 voor de op dezelfde rol als deze zaak staande zaak BK-18/00951, onvoldoende reden ziet de mondelinge behandeling van die zaak op een nader te bepalen dag te doen plaatsvinden en dat derhalve geen uitstel wordt verleend. Ook overigens heeft het Hof in de vele, grotendeels niet relevante, niet serieus te nemen en tamelijk onbegrijpelijke, geschriften van belanghebbende en de diverse, in feite - ook vanwege het Engels dat belanghebbende bezigt - slechts verwarring veroorzakende, telefonische contacten van belanghebbende met medewerkers van de griffie geen reden gezien de mondelinge behandeling van beide zaken op een andere datum te zetten.
5.2.
Belanghebbende, die - zoals was te verwachten - op 1 maart 2019 niet op de zitting is verschenen, heeft die dag even na 10.00 uur (deze zaak staat op 10.15 uur en de zaak BK-18/00951 op 10.45 uur) voor deze en de op dezelfde rol staande zaak BK-18/00951 een stuk met het onderwerp "(BRIEF) PLEITNOTITIES DRAFT" aan het Hof gefaxt, vergezeld van een brief met de tekst:
"VERY URGENT BK SGR18/00950, BK SGR18/00951
In a view of the situation with the decision on my postponement request I have no choice but to start a wraking procedure. On 18 February it was confirmed to me by the Court staff that my applicaition was not considered by the judge and that it was dismissed by the court clerk. After I submitted a complaint, it appeared that the record in the Court system was changed and as per 27 february 2019 it stated that the decision was taken by the judge. I was first told that it was one of the judges assigned to the case, and than that it was a presiding judge Mr. Tromp. I did my best to clarify if the record was change by the administrative staff or indeed one of the judges land the name to cover the violation of the court’s rules. Unfortunately, I did not get a response. You would appreciate that in the event one of the judges indeed land their name to carry on with the hearing with the pre-determined outcome in favour of the opposition, this casts doubts if he or she is fit to hear the case and undermines the integrity of the procedure. I the4refore have no choice than to start the wraking procedure against the panel. I apologize wholeheartedly if the judges assigned to the were not involved and the record was changes by the administrative staff, however after I submitted the complaint I was repeatedly told that it was a juridical decision and I received no reply to my direct query."
5.3.
Het Hof leidt uit de brief af dat belanghebbende de gang van zaken rond de afwijzing door het Hof van het door haar verzochte uitstel wederom aan de orde stelt. Zij verkeert kennelijk nog steeds in onzekerheid omtrent de kwaliteit van de persoon die de afwijzende beslissing heeft genomen en trekt conclusies uit de afhandeling van een door haar eerder bij het Hof ingediende klacht dat het een beslissing is geweest van een van de rechters in de zetel. Als dat het geval is en de zitting vindt doorgang, wordt haar geen andere keuze gelaten dan een wrakingsprocedure op te starten.
5.4.
Naar het oordeel van het Hof betreft de brief enkel een algemene voorwaardelijke aankondiging van een voornemen dat belanghebbende tot actie zal overgaan, zonder dat kan worden gezegd dat aan de door belanghebbende zelf geformuleerde voorwaarde is voldaan.
5.5.
Het Hof heeft besloten de zitting te laten doorgaan, nog afgezien dat de grieven van belanghebbende zich kennelijk alleen richten op de beslissing geen uitstel te verlenen. Opmerking verdient dat het geheel van door belanghebbende gedane uitlatingen de indruk vestigt dat zij niet voornemens is op welke zitting dan ook te verschijnen, ook in aanmerking nemend dat de Ontvanger op de zitting verklaarde alles in het werk te hebben gesteld haar in deze en andere soortgelijke zaken te horen en dat niet voor elkaar heeft gekregen.
6. In deze zaak heeft de Ontvanger gesteld dat de door belanghebbende betwiste aanmaningskosten van € 7 blijkens de invorderingssystemen op 5 maart 2018 (abusievelijk) zijn verlaagd met € 7. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze door de Ontvanger verstrekte informatie. Dat betekent dat vanaf 5 maart 2018 het belang aan deze zaak is komen te ontvallen.
7. Gelet daarop - zo bevestigt ook de Ontvanger op de zitting - moet de uitspraak van de Rechtbank worden vernietigd en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Het Hof is niet gebleken van door belanghebbende gemaakte en voor vergoeding in aanmerking komende (proces)kosten.
Aldus vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, en uitgesproken. De beslissing is op 1 maart 2019 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier M.C.M. Boutier-Warmenhoven.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het Gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.