In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, is in hoger beroep de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag en een vergrijpboete in geschil. De belanghebbende, [X], stond ingeschreven op het adres [Y] te [Z], maar stelde feitelijk niet op dat adres te wonen. Hij had geen vaste woon- of verblijfplaats en was ingeschreven op het adres van zijn moeder. De Inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De Rechtbank Den Haag had deze beslissing bevestigd.
De belanghebbende stelde dat hij de navorderingsaanslag en de boetebeschikking nooit had ontvangen, terwijl de Inspecteur aanvoerde dat deze naar het juiste adres waren verzonden. Het Hof oordeelde dat het aan de Inspecteur was om aan te tonen dat de stukken correct waren verzonden. De Inspecteur overhandigde bewijsstukken, waaronder een rapport van de verzending en screenprints uit de administratie van de belastingdienst.
Het Hof concludeerde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de belanghebbende niet tijdig had gereageerd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de belanghebbende in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 maart 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.