In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen zonder de vereiste toelating, wat in strijd is met de Europese Verordening (EG) Nr. 1107/2009. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad, die eerder het arrest van het hof had vernietigd. De advocaat-generaal had gevorderd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging, maar de verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat bestuursrechtelijke handhaving de voorkeur had. Het hof heeft vastgesteld dat de vervolgingsbeslissing op 1 augustus 2014 was genomen en dat de Sanctiestrategie, die bestuursrechtelijke handhaving als uitgangspunt heeft, van toepassing was. Het hof concludeerde dat het Openbaar Ministerie ten onrechte had gekozen voor strafrechtelijke vervolging, aangezien de omstandigheden van de zaak niet voldeden aan de criteria voor strafrechtelijk optreden. Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de ten laste gelegde feiten.