In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,- voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen zonder de vereiste toelating. De advocaat-generaal had gevorderd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging, maar de verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het hof heeft de zaak beoordeeld in het licht van de Sanctiestrategie Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, die als uitgangspunt voor handhaving dient. Het hof concludeerde dat het Openbaar Ministerie in deze zaak niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat het primaat van de bestuursrechtelijke afdoening had moeten prevaleren. De vervolgingsbeslissing was in strijd met de Sanctierichtlijn, en het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor de ten laste gelegde feiten.