ECLI:NL:GHDHA:2019:649
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verlenging van de gevangenhouding van de verdachte na schorsing
In deze beschikking van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 7 maart 2019, wordt de verlenging van de gevangenhouding van de verdachte behandeld. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, die het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de vordering tot verlenging van de gevangenhouding. Het hof stelt vast dat er nog 36 dagen resteren van het bevel tot inbewaringstelling en gevangenhouding, die tot de aanhouding van de verdachte nog niet zijn tenuitvoergelegd. De centrale vraag is of de dagen van 11 januari tot en met 15 januari in mindering moeten worden gebracht op deze termijn.
Het hof oordeelt dat de tijd tussen de aanhouding van de verdachte en de opheffing van de schorsing niet in mindering mag worden gebracht op de termijn van de voorlopige hechtenis. De termijn begint pas te lopen vanaf het moment van de beslissing tot opheffing van de schorsing. Het hof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vordering en beveelt de verlenging van de gevangenhouding van de verdachte voor de duur van 60 dagen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de gemachtigd raadsman en de advocaat-generaal, waarbij het hof kennis heeft genomen van de relevante stukken en het verhandelde ter terechtzitting.
De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is ter kennis gebracht van de verdachte. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht. De zaak illustreert de toepassing van artikel 84 van het Wetboek van Strafvordering en de voorwaarden waaronder voorlopige hechtenis kan worden verlengd.